In deze zaak heeft verzoekster, een asielzoeker, op 18 oktober 2023 beroep ingesteld tegen het niet tijdig beslissen op haar asielaanvraag, die op 6 juli 2022 was ingediend. De minister van Asiel en Migratie heeft op 4 maart 2024 de asielaanvraag ingewilligd. Verzoekster trok haar beroep tegen het niet tijdig beslissen in op 7 maart 2024, maar verzocht wel om vergoeding van de proceskosten. De rechtbank in Groningen heeft op 3 juni 2024 dit verzoek om proceskostenvergoeding afgewezen. Verzoekster heeft hiertegen op 15 juli 2024 verzet ingesteld, wat door de rechtbank gegrond werd verklaard.
De rechtbank heeft partijen geïnformeerd dat een zitting niet nodig werd geacht en heeft het onderzoek gesloten. De rechtbank heeft in haar overwegingen verwezen naar relevante artikelen uit de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en de Vreemdelingenwet 2000 (Vw). De rechtbank concludeert dat de minister de beslistermijn van de asielaanvraag rechtsgeldig heeft verlengd, waardoor de ingebrekestelling van verzoekster prematuur was. Dit leidde tot de conclusie dat er geen ontvankelijk beroep was en dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling.
De rechtbank heeft uiteindelijk het verzoek om vergoeding van de proceskosten afgewezen. Deze uitspraak is gedaan door mr. A.G.D. Overmars, rechter, en openbaar gemaakt op rechtspraak.nl. Verzoekster heeft de mogelijkheid om binnen vier weken na de bekendmaking van deze uitspraak een beroepschrift in te dienen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State als zij het niet eens is met de uitspraak.