In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, gedateerd 11 september 2024, wordt het beroep van eiseres beoordeeld. Eiseres heeft een aanvraag ingediend voor een machtiging tot voorlopig verblijf als familie- of gezinslid in het kader van nareis, maar verweerder, de minister van Asiel en Migratie, heeft niet tijdig beslist op deze aanvraag. Eiseres en haar kinderen willen bij hun in Nederland verblijvende echtgenoot en vader verblijven. De rechtbank heeft op 4 september 2024 de zaak behandeld, waarbij de referent namens eiseres aanwezig was, bijgestaan door haar gemachtigde, mr. R. Hijma. Verweerder werd vertegenwoordigd door zijn gemachtigde, P.M.W. Jans, en de heer D. Hosseini fungeerde als tolk.
De rechtbank constateert dat de termijn waarbinnen verweerder had moeten beslissen op de aanvraag is overschreden. Eiseres heeft verweerder rechtsgeldig in gebreke gesteld en heeft meer dan twee weken later beroep ingesteld. Dit leidt tot de conclusie dat het beroep gegrond is. Eiseres verzoekt de rechtbank om een beslistermijn op te leggen van acht weken, met aftrek van de periode tussen de zitting en de uitspraak. De rechtbank oordeelt dat verweerder binnen zestien weken een besluit moet nemen op de aanvraag van eiseres. Tevens wordt verweerder een dwangsom opgelegd van € 100,- per dag voor elke dag dat de beslistermijn wordt overschreden, met een maximum van € 7.500,-.
De rechtbank wijst erop dat eiseres recht heeft op een vergoeding van de proceskosten, die door verweerder moet worden betaald. De totale vergoeding bedraagt € 875,-, en daarnaast moet verweerder het door eiseres betaalde griffierecht van € 187,- vergoeden. De uitspraak is openbaar gemaakt en de rechtbank heeft de beslissing genomen in het belang van een zorgvuldige behandeling van de aanvraag.