Uitspraak
1.[bedrijfsnaam 1] V.O.F.,
2. [vennoot 1] , VENNOOT VAN VERWEERSTER SUB 1,
Rechtbank Den Haag
In deze zaak heeft de kantonrechter te Den Haag op 10 oktober 2024 uitspraak gedaan in een arbeidsrechtelijk geschil tussen [naam 1] en [bedrijfsnaam 1]. [naam 1] was werkzaam als verkoopmedewerker bij IJssalon [bedrijfsnaam 2] en is op 26 juni 2024 op staande voet ontslagen door zijn werkgever, [bedrijfsnaam 1]. De aanleiding voor het ontslag was een incident op 22 juni 2024, waarbij [naam 1] betrokken was in een vechtpartij met [vennoot 1] en [naam 2]. [naam 1] heeft hierop een verzoek ingediend voor een billijke vergoeding van € 12.500,- en een vergoeding wegens onregelmatige opzegging van € 84.564,-. De kantonrechter heeft beide verzoeken gezamenlijk behandeld, omdat ze betrekking hebben op hetzelfde feitencomplex.
De rechter heeft vastgesteld dat het ontslag op staande voet niet rechtsgeldig was, omdat de dringende reden die door [bedrijfsnaam 1] werd aangevoerd niet voldoende aannemelijk was gemaakt. De kantonrechter oordeelde dat [naam 1] niet de enige schuldige was in het incident en dat er onvoldoende bewijs was voor de beschuldigingen van geweld. Daarom werd het verzoek van [naam 1] om een billijke vergoeding toegewezen, maar het bedrag werd vastgesteld op € 4.000,- in plaats van de gevraagde € 12.500,-. Daarnaast werd [bedrijfsnaam 1] veroordeeld tot betaling van achterstallig salaris van € 3.428,- en advocaatkosten van € 2.117,50. De kantonrechter heeft ook bepaald dat [bedrijfsnaam 1] een eindafrekening moet verstrekken aan [naam 1] en de proceskosten moet vergoeden.
De uitspraak benadrukt de noodzaak voor werkgevers om zorgvuldig om te gaan met ontslagen op staande voet en de vereisten voor het aannemelijk maken van dringende redenen. De rechter heeft ook de belangen van beide partijen afgewogen en geconcludeerd dat de arbeidsrelatie al verstoord was, wat de hoogte van de billijke vergoeding beïnvloedde.