ECLI:NL:RBDHA:2024:15404

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
23 september 2024
Publicatiedatum
26 september 2024
Zaaknummer
NL24.35373
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatigheid van de maatregel van bewaring en verzoek om schadevergoeding in vreemdelingenrechtelijke context

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 23 september 2024 uitspraak gedaan in een beroep tegen een besluit van de minister van Asiel en Migratie, waarbij aan de eiser de maatregel van bewaring was opgelegd op grond van artikel 59a, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000. De eiser, vertegenwoordigd door zijn gemachtigde, heeft beroep ingesteld tegen dit besluit, dat tevens als verzoek om schadevergoeding moet worden aangemerkt. De minister heeft de maatregel van bewaring op 10 september 2024 opgeheven, waardoor de rechtbank zich moest beperken tot de vraag of de tenuitvoerlegging van de maatregel onrechtmatig was geweest en of er recht op schadevergoeding bestond.

De rechtbank overweegt dat de maatregel van bewaring niet onevenredig was, ondanks de argumenten van de eiser. De rechtbank stelt vast dat de minister de maatregel had opgelegd om de overdracht van de eiser aan de Kroatische autoriteiten te waarborgen, en dat dit een legitieme grond was volgens de Vreemdelingenwet. De rechtbank concludeert dat de minister voldoende voortvarend heeft gehandeld en dat de maatregel niet onrechtmatig was. Het beroep van de eiser wordt ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding wordt afgewezen. De uitspraak is openbaar gemaakt en er is een rechtsmiddel tegen deze uitspraak mogelijk binnen een week na bekendmaking.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.35373

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 23 september 2024 in de zaak tussen

[eiser], v-nummer: [nummer], eiser

(gemachtigde: mr. A.D. Kupelian),
en

de minister van Asiel en Migratie,

(gemachtigde: mr. J. Kaikai).

Procesverloop

Bij besluit van 9 september 2024 (het bestreden besluit) heeft de minister aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59a, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
De minister heeft op 10 september 2024 de maatregel van bewaring opgeheven.
De rechtbank heeft het beroep op 17 september 2024 op zitting behandeld. Eiser is vertegenwoordigd door zijn gemachtigde. De minister is vertegenwoordigd door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Toetsingskader
1. Omdat de bewaring is opgeheven, beperkt de beoordeling zich in deze zaak tot de vraag of aan eiser schadevergoeding moet worden toegekend. In dit verband moet de vraag worden beantwoord of de tenuitvoerlegging van de maatregel van bewaring op enig moment voorafgaande aan de opheffing daarvan onrechtmatig is geweest. Op grond van artikel 106 van de Vw 2000 kan de rechtbank indien de bewaring al is opgeheven vóór de behandeling van het verzoek om opheffing van de bewaring aan eiser een schadevergoeding ten laste van de Staat toekennen.
Was het opleggen van de maatregel onevenredig?
2. Eiser betoogt dat de maatregel onevenredig is. Volgens eiser heeft de minister hem in bewaring gesteld om de uiterste overdrachtsdatum van 13 september 2024 veilig te stellen. Hiervoor is de maatregel van bewaring niet bedoeld. De minister heeft niet voortvarend gehandeld en tot het laatste moment gewacht om eiser over te dragen aan de Kroatische autoriteiten. Eiser wilde in de gelegenheid gesteld worden om op eigen gelegenheid naar Kroatië te reizen.
2.1.
De rechtbank overweegt het volgende. Anders dan eiser betoogt, volgt uit artikel 5.1b, derde lid, onderdeel m, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb 2000) dat het realiseren van de overdracht binnen zes maanden na het akkoord van de lidstaat die verantwoordelijk is voor de behandeling van het asielverzoek wel degelijk een grond is om een vreemdeling in bewaring te stellen (zware grond 3m). Deze grond heeft de minister ook aan de maatregel van bewaring ten grondslag gelegd. Dat eiser niet in bewaring had mogen worden gesteld om de uiterste overdrachtstermijn van 13 september 2024 te kunnen realiseren volgt de rechtbank daarom ook niet.
2.2.
Bij de uitspraken van 14 augustus 2024 [1] heeft de rechtbank geoordeeld dat eiser mag worden overgedragen aan de Kroatische autoriteiten. Hierbij heeft de rechtbank het verzoek om een voorlopige voorziening te treffen afgewezen. Hierdoor was pas op 14 augustus 2024 duidelijk dat 13 september 2024 de uiterste overdrachtstermijn was. Uit het dossier blijkt dat de minister op 3 september 2024 een aankondiging van overdracht heeft gestuurd naar de Kroatische autoriteiten en dat er voor eiser een vlucht gepland staat op 13 september 2024 naar Zagreb (met vluchtnummer [vluchtnummer]). Gelet op het voorgaande en gelet op het feit dat eiser onder escorte van de Koninklijke Marechaussee zou vliegen, wat de minister ook nog heeft moeten organiseren, valt niet in te zien waarom de minister onvoldoende voortvarend aan de overdracht heeft gewerkt. In dit verband merkt de rechtbank ook op dat het voor eiser niet mogelijk is om op eigen gelegenheid naar Kroatië te vertrekken, aangezien Dublinoverdrachten op gecontroleerde wijze dienen plaats te vinden. Tot slot is eiser pas op 9 september 2024 in bewaring gesteld, slechts enkele dagen voordat hij zou worden overgedragen aan de Kroatische autoriteiten. Niet valt in te zien dat de maatregel onevenredig is. De beroepsgrond slaagt daarom niet.
Leidt ambtshalve toetsing tot een ander oordeel?
3. Los van de door eiser aangevoerde beroepsgronden, ziet de rechtbank in de door de minister en eiser verstrekte gegevens geen grond om te komen tot het oordeel dat aan de rechtmatigheidsvoorwaarden voor deze maatregel niet is voldaan. [2]

Conclusie en gevolgen

4. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.M.C. Schuurman-Kleijberg, rechter, in aanwezigheid van mr. D.M. Abrahams, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Rb. Den Haag (zp Middelburg) 14 augustus 2024, ECLI:NL:RBDHA:2024:13055; Rb. Den Haag (zp Middelburg) 14 augustus 2024, ECLI:NL:RBDHA:2024:13056.
2.Vergelijk HvJEU 8 november 2022, ECLI:EU:C:2022:858.