ECLI:NL:RBDHA:2024:13055
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Asielaanvraag en interstatelijk vertrouwensbeginsel in het kader van de Dublinverordening
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 14 augustus 2024 uitspraak gedaan in een asielprocedure waarbij de eiser, een Syrische nationaliteit hebbende man, zijn asielaanvraag in Nederland had ingediend op 9 februari 2024. De minister van Asiel en Migratie, verweerder, heeft de aanvraag niet in behandeling genomen op basis van het interstatelijk vertrouwensbeginsel, omdat Kroatië verantwoordelijk werd geacht voor de behandeling van de aanvraag. Dit besluit was gebaseerd op het feit dat de eiser eerder op 27 januari 2024 in Kroatië een asielaanvraag had ingediend. De rechtbank heeft het beroep van de eiser op 9 augustus 2024 behandeld, waarbij zowel de eiser als zijn gemachtigde, alsook de gemachtigde van de verweerder aanwezig waren.
De rechtbank overweegt dat de eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat zijn vingerafdrukken onder dwang zijn afgenomen en dat de Kroatische autoriteiten zich aan de Europese asielrichtlijnen en internationale verdragen zullen houden. De rechtbank verwijst naar eerdere uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, waarin is geoordeeld dat het interstatelijk vertrouwensbeginsel in het geval van Kroatië kan worden gehanteerd. De rechtbank concludeert dat er geen concrete aanwijzingen zijn dat de situatie in Kroatië zodanig is veranderd dat de overdracht van de eiser aan Kroatië een reëel risico op schending van zijn rechten met zich meebrengt.
Uiteindelijk oordeelt de rechtbank dat de asielaanvraag van de eiser terecht niet in behandeling is genomen en verklaart het beroep ongegrond. De uitspraak is openbaar gemaakt en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De eiser heeft de mogelijkheid om in hoger beroep te gaan tegen deze uitspraak bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.