ECLI:NL:RBDHA:2024:13055

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
14 augustus 2024
Publicatiedatum
16 augustus 2024
Zaaknummer
NL24.23813
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag en interstatelijk vertrouwensbeginsel in het kader van de Dublinverordening

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 14 augustus 2024 uitspraak gedaan in een asielprocedure waarbij de eiser, een Syrische nationaliteit hebbende man, zijn asielaanvraag in Nederland had ingediend op 9 februari 2024. De minister van Asiel en Migratie, verweerder, heeft de aanvraag niet in behandeling genomen op basis van het interstatelijk vertrouwensbeginsel, omdat Kroatië verantwoordelijk werd geacht voor de behandeling van de aanvraag. Dit besluit was gebaseerd op het feit dat de eiser eerder op 27 januari 2024 in Kroatië een asielaanvraag had ingediend. De rechtbank heeft het beroep van de eiser op 9 augustus 2024 behandeld, waarbij zowel de eiser als zijn gemachtigde, alsook de gemachtigde van de verweerder aanwezig waren.

De rechtbank overweegt dat de eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat zijn vingerafdrukken onder dwang zijn afgenomen en dat de Kroatische autoriteiten zich aan de Europese asielrichtlijnen en internationale verdragen zullen houden. De rechtbank verwijst naar eerdere uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, waarin is geoordeeld dat het interstatelijk vertrouwensbeginsel in het geval van Kroatië kan worden gehanteerd. De rechtbank concludeert dat er geen concrete aanwijzingen zijn dat de situatie in Kroatië zodanig is veranderd dat de overdracht van de eiser aan Kroatië een reëel risico op schending van zijn rechten met zich meebrengt.

Uiteindelijk oordeelt de rechtbank dat de asielaanvraag van de eiser terecht niet in behandeling is genomen en verklaart het beroep ongegrond. De uitspraak is openbaar gemaakt en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De eiser heeft de mogelijkheid om in hoger beroep te gaan tegen deze uitspraak bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.23813

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser], eiser

V-nummer: [V-nummer]
(gemachtigde: mr. J.J.J. Jansen),
en
de minister van Asiel en Migratie, voorheen de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder
(gemachtigde: mr. L.S. Hartog).

Procesverloop

Bij besluit van 7 juni 2024 (het bestreden besluit) heeft verweerder de asielaanvraag van eiser niet in behandeling genomen op de grond dat Kroatië verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
De rechtbank heeft het beroep op 9 augustus 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser, [naam] als tolk en de gemachtigde van verweerder.

Overwegingen

1. Eiser is geboren op [datum] 1979 en heeft de Syrische nationaliteit. Op 9 februari 2024 heeft hij een asielaanvraag in Nederland ingediend.
2. Verweerder heeft de asielaanvraag van eiser niet in behandeling genomen. [1] Uit onderzoek in Eurodac is gebleken dat eiser op 27 januari 2024 in Kroatië al een asielaanvraag had ingediend. Verweerder heeft daarom op 27 februari 2024 aan de autoriteiten van Kroatië verzocht om eiser terug te nemen. [2] De Kroatische autoriteiten hebben niet binnen een termijn van twee weken op het verzoek gereageerd. Het zonder reactie laten verstrijken van deze termijn staat gelijk met de aanvaarding van het verzoek. [3]
3. Eiser is het niet eens met het bestreden besluit en voert daartegen het volgende aan. Eiser heeft onder dwang van de Kroatische autoriteiten zijn vingerafdrukken moeten afstaan. Verweerder mag daarnaast in het geval van Kroatië niet uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. [4] Eiser verwijst naar het AIDA-rapport “Country Report: Croatia. 2023 update”, gepubliceerd op 10 juli 2024, waarin staat dat er in 2023 een toename was van het aantal Dublinoverdrachten aan Kroatië. Daarbij was de capaciteit van opvangcentra onvoldoende. Ook staat er in het AIDA-rapport dat het aantal pushbacks in de tweede helft van 2023 is toegenomen ten opzichte van de eerste helft van 2023. Daarnaast wordt verwezen naar een brief van Centre for Peace Studies (CPS) van 19 juni 2024. Volgens CPS zijn er geen verschillen in de identiteitskaarten van vreemdelingen die asiel hebben aangevraagd in Kroatië en in de identiteitskaarten van vreemdelingen die zijn overgedragen aan Kroatië op grond van de Dublinverordening. Het CPS meldt verder dat pushbacks hebben plaatsgevonden ten aanzien van vreemdelingen die zich diep op het Kroatische grondgebied bevonden, evenals ten aanzien van vreemdelingen die zich in het grensgebied bevonden en in het bezit waren van een Kroatische asielzoekerskaart. CPS concludeert dat om die reden niet kan worden uitgesloten dat ook Dublinclaimanten slachtoffer kunnen worden van pushbacks. Eiser verwijst ook naar het arrest X van het Europese Hof van Justitie van 29 februari 2024. [5] Verweerder dient volgens eiser uitvoerig onderzoek te verrichten naar de asiel- en opvangsituatie in Kroatië. Tot slot dient verweerder de asielaanvraag aan zich te trekken op grond van artikel 17, eerste lid, van de Dublinverordening.
De rechtbank oordeelt als volgt.
4. Vaststaat dat eiser volgens de gegevens in Eurodac in Kroatië op 27 januari 2024 is geregistreerd als asielzoeker. Op grond van die gegevens is verweerder er terecht van uitgegaan dat Kroatië de verantwoordelijke lidstaat is voor de behandeling van eisers asielaanvraag. Dat eiser stelt dat zijn vingerafdrukken gedwongen zijn afgenomen door de Kroatische autoriteiten geeft geen aanleiding voor een andere conclusie. Lidstaten zijn op grond van de Verordening (EU) Nr. 603/2013 (Eurodac-verordening) verplicht om illegale vreemdelingen die het grondgebied van de lidstaten binnenkomen te registreren. Voor zover eiser van mening is dat de Kroatische autoriteiten onrechtmatig hebben gehandeld, ligt het op zijn weg om hierover te klagen bij de Kroatische autoriteiten.
5. Met het fictief claimakkoord heeft Kroatië gegarandeerd dat zij de asielaanvraag van eiser zullen behandelen met inachtneming van de Europese asielrichtlijnen en internationale verdragen. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) heeft in de uitspraak van 13 september 2023 geoordeeld dat verweerder in het geval van van Kroatië mag uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. [6] De Afdeling heeft dit uitgangspunt daarna meerdere keren herhaald. [7] Eiser heeft geen informatie ingebracht waaruit een wezenlijk ander beeld blijkt van de situatie in Kroatië dan is besproken in voormelde uitspraken van de Afdeling. De inhoud van de brief van CPS van 19 juni 2024 levert naar het oordeel van de rechtbank geen concrete aanknopingspunten op om te concluderen dat ook Dublinclaimanten na overdracht slachtoffer kunnen worden van pushbacks. De enkele in de brief geopperde mogelijkheid dat Dublinterugkeerders slachtoffer kunnen worden van pusbacks, is gelet op de toezeggingen van de Kroatische autoriteiten in hun brief van 15 november 2022 onvoldoende voor die conclusie. Aldus kan ook niet worden vastgesteld dat sprake is van ernstige, op feiten berustende gronden om een reëel risico op schending van artikel 4 van Handvest aan te nemen, zoals bedoeld in het arrest X. Gelet hierop hoefde verweerder dan ook geen nader onderzoek te verrichten.
6. Eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat sprake is van bijzondere, individuele omstandigheden die maken dat de overdracht aan Kroatië van onevenredige hardheid getuigt. Verweerder heeft dan ook geen toepassing hoeven geven aan artikel 17 van de Dublinverordening.
7. Verweerder heeft de asielaanvraag van eiser terecht niet in behandeling genomen. Het beroep is ongegrond.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan op 14 augustus 2024 door mr. J.F.I. Sinack, rechter, in aanwezigheid van mr. R. de Mul, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Op grond van artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw).
2.Op grond van artikel 18, eerste lid, onder b, van de Verordening (EU) nr. 604/2013 (Dublinverordening).
3.Zie artikel 25, tweede lid, van de Dublinverordening.
4.In dit verband verwijst eiser naar de uitspraken van deze rechtbank, zittingsplaats ’s-Hertogenbosch, 12 augustus 2024, ECLI:NL:RBOBR:2024:3687 en zittingsplaats Amsterdam, 17 juli 2024, ECLI:NL:RBAMS:2024:4354.
5.ECLI:EU:C:2024:195.
7.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van 19 juni 2024, ECLI:NL:RVS:2024:2484.