ECLI:NL:RBDHA:2024:15397
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van het beroep tegen het niet in behandeling nemen van een asielaanvraag
In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, gedaan op 19 september 2024, wordt het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van zijn asielaanvraag beoordeeld. Eiser had op 2 februari 2024 een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De minister van Asiel en Migratie heeft deze aanvraag echter niet in behandeling genomen met het argument dat België verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag.
Partijen hebben aangegeven geen behoefte te hebben aan een zitting, waarna de rechtbank het onderzoek heeft gesloten op basis van artikel 8:57 van de Algemene wet bestuursrecht. De rechtbank moet vervolgens vaststellen of eiser nog procesbelang heeft bij zijn beroep. De minister heeft medegedeeld dat eiser op 7 augustus 2024 zelfstandig de woonruimte heeft verlaten en sindsdien met onbekende bestemming is vertrokken. De gemachtigde van eiser heeft op 23 augustus 2024 laten weten geen contact meer te hebben met eiser.
De rechtbank verwijst naar vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, waarin wordt gesteld dat als een vreemdeling die in Nederland bescherming heeft gevraagd met onbekende bestemming vertrekt, er in beginsel van moet worden uitgegaan dat deze vreemdeling geen prijs stelt op de door hem aanvankelijk gezochte bescherming. Gezien het gebrek aan contact en de omstandigheden concludeert de rechtbank dat eiser geen belang meer heeft bij een inhoudelijke beoordeling van zijn beroep. Daarom wordt het beroep niet-ontvankelijk verklaard en hoeft de minister geen proceskosten te vergoeden.