ECLI:NL:RBDHA:2024:15397

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
19 september 2024
Publicatiedatum
26 september 2024
Zaaknummer
NL24.29635
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het beroep tegen het niet in behandeling nemen van een asielaanvraag

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, gedaan op 19 september 2024, wordt het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van zijn asielaanvraag beoordeeld. Eiser had op 2 februari 2024 een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De minister van Asiel en Migratie heeft deze aanvraag echter niet in behandeling genomen met het argument dat België verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag.

Partijen hebben aangegeven geen behoefte te hebben aan een zitting, waarna de rechtbank het onderzoek heeft gesloten op basis van artikel 8:57 van de Algemene wet bestuursrecht. De rechtbank moet vervolgens vaststellen of eiser nog procesbelang heeft bij zijn beroep. De minister heeft medegedeeld dat eiser op 7 augustus 2024 zelfstandig de woonruimte heeft verlaten en sindsdien met onbekende bestemming is vertrokken. De gemachtigde van eiser heeft op 23 augustus 2024 laten weten geen contact meer te hebben met eiser.

De rechtbank verwijst naar vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, waarin wordt gesteld dat als een vreemdeling die in Nederland bescherming heeft gevraagd met onbekende bestemming vertrekt, er in beginsel van moet worden uitgegaan dat deze vreemdeling geen prijs stelt op de door hem aanvankelijk gezochte bescherming. Gezien het gebrek aan contact en de omstandigheden concludeert de rechtbank dat eiser geen belang meer heeft bij een inhoudelijke beoordeling van zijn beroep. Daarom wordt het beroep niet-ontvankelijk verklaard en hoeft de minister geen proceskosten te vergoeden.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.29635

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 19 september 2024 in de zaak tussen

[eiser], v-nummer: [nummer], eiser

(gemachtigde: mr. E.A. Welling),
en
de minister van Asiel en Migratie [1]

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van zijn asielaanvraag. Hij heeft op 2 februari 2024 een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend. De minister heeft met het bestreden besluit van 25 juli 2024 deze aanvraag niet in behandeling genomen, omdat België verantwoordelijk zou zijn voor de behandeling daarvan.
1.1.
Partijen hebben desgevraagd aangegeven dat zij geen behoefte hebben aan een zitting. De rechtbank heeft vervolgens het onderzoek met toepassing van artikel 8:57 van de Algemene wet bestuursrecht gesloten en de zaak niet behandeld op een zitting.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank ziet zich voor de vraag gesteld of eiser nog procesbelang heeft bij zijn beroep. De minister heeft via een bericht in het digitale dossier medegedeeld dat eiser op 7 augustus 2024 zelfstandig de woonruimte heeft verlaten. Hieruit maakt de minister op dat eiser met onbekende bestemming is vertrokken. Op 23 augustus 2024 heeft de gemachtigde van eiser laten weten geen contact meer te hebben met eiser.
2.1.
Uit vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) blijkt dat, als een vreemdeling die in Nederland bescherming heeft gevraagd met onbekende bestemming vertrekt, zonder aan de minister te laten weten waar hij verblijft, er in beginsel van uitgegaan moet worden dat die vreemdeling geen prijs stelt op de door hem aanvankelijk gezochte bescherming in Nederland. Dit is slechts anders als een vreemdeling laat weten dat hij contact met zijn gemachtigde onderhoudt en dus nog prijs stelt op het verzoek. [2]
2.2.
Gelet op deze rechtspraak en het bericht van de gemachtigde van eiser van 23 augustus 2024 gaat de rechtbank ervan uit dat eiser geen prijs meer stelt op de door hem verzochte bescherming in Nederland. Daarom heeft hij geen belang bij een inhoudelijke beoordeling van zijn beroep.

Conclusie en gevolgen

3. Het beroep is niet-ontvankelijk. De minister hoeft geen proceskosten van eiser te vergoeden.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.M. Emaus, rechter, in aanwezigheid van mr. V. Bouman, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Voorheen de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Zowel de minister als de staatssecretaris worden voor de leesbaarheid in deze uitspraak aangeduid als de minister.
2.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 1 juli 2024, ECLI:NL:RVS:2024:2662..