In deze zaak heeft eiser, geboren op [geboortedatum] en van Somalische nationaliteit, op 2 januari 2023 een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De minister van Asiel en Migratie heeft echter niet tijdig op deze aanvraag beslist, wat heeft geleid tot een ingebrekestelling door eiser op 4 april 2024. Eiser heeft vervolgens op 25 april 2024 beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit door de minister. De rechtbank heeft vastgesteld dat de minister geen verweerschrift heeft ingediend en heeft op basis van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak gedaan zonder zitting.
De rechtbank overweegt dat het niet tijdig nemen van een besluit gelijkgesteld kan worden met een besluit, zoals bepaald in artikel 6:2 van de Awb. De wettelijke beslistermijn voor de minister om op de aanvraag van eiser te beslissen is verstreken op 2 april 2024, en eiser heeft de minister rechtsgeldig in gebreke gesteld. De rechtbank concludeert dat het beroep kennelijk gegrond is en dat de minister alsnog een besluit moet nemen op de asielaanvraag van eiser.
De rechtbank legt een dwangsom op van € 100,- per dag voor elke dag dat de beslistermijn wordt overschreden, met een maximum van € 7.500,-. Daarnaast veroordeelt de rechtbank de minister in de proceskosten van eiser, vastgesteld op € 437,50. De uitspraak is gedaan door mr. A.G.D. Overmars en is openbaar gemaakt op rechtspraak.nl.