ECLI:NL:RBDHA:2024:15360

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
25 september 2024
Publicatiedatum
26 september 2024
Zaaknummer
22/4090
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn in bestuursrechtelijke procedure

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 25 september 2024, in de zaak met nummer 22/4090, wordt beslist op het verzoek van eiseres om schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn zoals bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het Europees verdrag tot bescherming van de rechten van de mens (EVRM). De rechtbank heeft de zaak op 17 september 2024 behandeld, waarbij de gemachtigde van eiseres en de zoon van eiseres aanwezig waren, evenals de gemachtigde van het college van burgemeester en wethouders van Den Haag. Tijdens de zitting hebben partijen een schikking bereikt, waarna eiseres haar beroep heeft ingetrokken.

De rechtbank overweegt dat de bezwaar- en beroepsfase samen niet langer dan twee jaar mogen duren, met specifieke termijnen voor de behandeling van bezwaar en beroep. De redelijke termijn in deze zaak is aangevangen op 31 december 2021, de datum waarop het bezwaarschrift door het college is ontvangen. De rechtbank concludeert dat de redelijke termijn is overschreden met negen maanden, wat leidt tot een schadevergoeding van € 1.000,- voor immateriële schade. Daarnaast wordt de Staat veroordeeld tot betaling van € 437,50 aan proceskosten in verband met het verzoek om schadevergoeding.

De uitspraak is gedaan door mr. M. van Paridon, rechter, in aanwezigheid van mr. E.P.A. Stok, griffier, en is openbaar uitgesproken. Partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep, dat binnen zes weken na verzending van de uitspraak kan worden ingediend bij de Centrale Raad van Beroep.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 22/4090

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 25 september 2024 in de zaak tussen

[eiseres] , uit [woonplaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. R.M. Noorlander),
en

het college van burgemeester en wethouders van Den Haag, het college

(gemachtigde: mr. J.M.N. Packbier),
en

de Staat der Nederlanden (minister van Justitie en Veiligheid), de Staat.

Procesverloop

In deze uitspraak beslist de rechtbank op het verzoek van eiser om veroordeling tot vergoeding van schade wegens overschrijding van de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6, eerste lid, Europees verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM).
De rechtbank heeft het beroep in de zaak met nummer 22/4090 op 17 september 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van eiseres en de zoon van eiseres, de heer [naam] , en de gemachtigde van het college.
Ter zitting hebben partijen een schikking bereikt. Daarbij heeft eiseres haar beroep ingetrokken. Zoals ter zitting besproken beslist de rechtbank op het verzoek van eiseres om veroordeling tot vergoeding van schade wegens overschrijding van de redelijke termijn.

Overwegingen

1. Naar vaste rechtspraak geldt het uitgangspunt dat de bezwaar- en beroepsfase samen niet langer mogen duren dan twee jaar. [1] Daarbij mag de behandeling van het bezwaar ten hoogste een half jaar en de behandeling van het beroep ten hoogste anderhalf jaar duren, behoudens bijzondere omstandigheden. Uitgangspunt voor de hoogte van de schadevergoeding is een tarief van € 500, - per half jaar waarmee de termijn is overschreden, naar boven afgerond.
2. De termijn is aangevangen op 31 december 2021, de datum waarop het college het bezwaarschrift van eiser tegen het besluit van 6 december 2021 heeft ontvangen. De redelijke termijn eindigt derhalve op 31 december 2023. Uitgangspunt is dat de redelijke termijn per datum van de schikking, dus 17 september 2024, is geëindigd, omdat niet langer spanning en frustratie wordt ondervonden. Dat betekent dat de redelijke termijn is overschreden met (naar boven afgerond) negen maanden. Van bijzondere omstandigheden is niet gebleken.
3. De behandeling van het bezwaar heeft vanaf ontvangst van het bezwaarschrift op 31 december 2022 tot aan het besluit op bezwaar van 8 juni 2022 minder dan 6 maanden geduurd. Dat betekent dat de redelijke termijn in de beroepsfase is overschreden. Met de overschrijding van negen maanden correspondeert een vergoeding voor immateriële schade van € 1000,-. De rechtbank draagt de Staat op deze kosten aan eiser te vergoeden.
4. De rechtbank draagt de Staat op de proceskosten die verband houden met het verzoek om schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn te vergoeden ter hoogte van € 437,50 (één punt voor het indienen van het verzoekschrift met een waarde van € 875,- per punt en wegingsfactor 0,5). Voor toekenning van een afzonderlijk punt voor de behandeling ter zitting van het verzoek om schadevergoeding bestaat in dit geval geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- veroordeelt de Staat tot betaling van € 1.000,- aan schadevergoeding aan eiseres;
- veroordeelt de Staat tot betaling van € 437,50 aan proceskosten in verband met het verzoek tot schadevergoeding aan eiseres.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. van Paridon, rechter, in aanwezigheid van mr. E.P.A. Stok, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 25 september 2024.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Uitspraak van 19 februari 2016, ECLI:NL:HR:2016:252.