ECLI:NL:RBDHA:2024:15360
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Verzoek om schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn in bestuursrechtelijke procedure
In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 25 september 2024, in de zaak met nummer 22/4090, wordt beslist op het verzoek van eiseres om schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn zoals bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het Europees verdrag tot bescherming van de rechten van de mens (EVRM). De rechtbank heeft de zaak op 17 september 2024 behandeld, waarbij de gemachtigde van eiseres en de zoon van eiseres aanwezig waren, evenals de gemachtigde van het college van burgemeester en wethouders van Den Haag. Tijdens de zitting hebben partijen een schikking bereikt, waarna eiseres haar beroep heeft ingetrokken.
De rechtbank overweegt dat de bezwaar- en beroepsfase samen niet langer dan twee jaar mogen duren, met specifieke termijnen voor de behandeling van bezwaar en beroep. De redelijke termijn in deze zaak is aangevangen op 31 december 2021, de datum waarop het bezwaarschrift door het college is ontvangen. De rechtbank concludeert dat de redelijke termijn is overschreden met negen maanden, wat leidt tot een schadevergoeding van € 1.000,- voor immateriële schade. Daarnaast wordt de Staat veroordeeld tot betaling van € 437,50 aan proceskosten in verband met het verzoek om schadevergoeding.
De uitspraak is gedaan door mr. M. van Paridon, rechter, in aanwezigheid van mr. E.P.A. Stok, griffier, en is openbaar uitgesproken. Partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep, dat binnen zes weken na verzending van de uitspraak kan worden ingediend bij de Centrale Raad van Beroep.