ECLI:NL:RBDHA:2024:15316

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
27 maart 2024
Publicatiedatum
26 september 2024
Zaaknummer
NL 23.40157
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening+bodemzaak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van asielaanvragen van een moeder en haar zoon met Turkse nationaliteit, waarbij de rechtbank oordeelt over de verantwoordelijkheid van Kroatië en de beschikbaarheid van adequate zorg voor kwetsbare asielzoekers

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Amsterdam, worden de beroepen van een moeder en haar zoon, beiden van Turkse nationaliteit, behandeld. De eisers hebben asielaanvragen ingediend, maar deze zijn door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid niet in behandeling genomen, omdat Kroatië verantwoordelijk zou zijn voor hun aanvragen op basis van de Dublinverordening. De rechtbank heeft de beroepen en verzoeken om voorlopige voorzieningen op zitting behandeld en het onderzoek geschorst om aanvullende medische stukken te ontvangen. De rechtbank concludeert dat de asielaanvragen van eisers gegrond zijn, omdat er onvoldoende garanties zijn dat eiser, die bijzonder kwetsbaar is, adequate psychische zorg zal ontvangen in Kroatië. De rechtbank oordeelt dat verweerder aanvullende garanties moet vragen aan de Kroatische autoriteiten, gezien de ernstige psychische klachten van eiser en de tekortkomingen in de zorg in Kroatië. De rechtbank vernietigt de bestreden besluiten en geeft verweerder de opdracht om binnen zes weken nieuwe besluiten te nemen, rekening houdend met de uitspraak. Tevens worden de proceskosten van eisers vergoed.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Amsterdam
Bestuursrecht
Zaaknummers: NL23.40157 en NL23.40159 (beroep)
NL23.40158 en NL23.40160 (voorlopige voorziening)
V-nummers: [V nummer 1] en [V nummer 2]
uitspraak van de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken en de voorzieningenrechter in de zaken tussen

[eiseres] ,

geboren op [geboortedatum 1] 1986, van Turkse nationaliteit, eiseres
en

[eiser]

geboren op [geboortedatum 2] 2006, van Turkse nationaliteit, eiser
tezamen te noemen: eisers
(gemachtigde: mr. A. de Haan),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. G. Erdal).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank/voorzieningenrechter (hierna: de rechtbank) de beroepen van eisers tegen het niet in behandeling nemen van hun aanvragen tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd en de verzoeken van eisers om een voorlopige voorzienig.
1.1.
Verweerder heeft de aanvragen met de bestreden besluiten van 21 december 2023 niet in behandeling genomen omdat Kroatië verantwoordelijk is voor hun aanvragen. [1]
1.2.
Eisers hebben op 22 december 2023 beroepen ingesteld tegen de bestreden besluiten. Eisers hebben de rechtbank ook verzocht om een voorlopige voorziening te treffen die ertoe strekt uitzetting te verbieden totdat op hun beroepen is beslist.
1.3.
De rechtbank heeft de beroepen en de verzoeken op 5 februari 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eisers, de gemachtigde van eisers, [naam 1] als tolk in de Turkse taal en mr. C. van der Zijde als de gemachtigde van verweerder.
1.4.
De rechtbank heeft het onderzoek op de zitting geschorst om eisers in de gelegenheid te stellen aanvullende medische stukken in te dienen. Op 8 februari 2024 hebben eisers het GZA [2] -patiëntendossier van eiser overgelegd. Verweerder heeft hier op 15 februari 2024 op gereageerd. Op 15 februari 2024 hebben eisers nog een verwijzingsbrief naar Re-Care voor tweedelijns GGZ [3] -zorg overgelegd.
1.4.
De rechtbank heeft op 19 maart 2024 het onderzoek op de zitting hervat. Aan deze zitting hebben deelgenomen: eisers, de gemachtigde van eisers, [naam 2] als tolk in de Turkse taal en de gemachtigde van verweerder. De rechtbank heeft het onderzoek op de zitting gesloten.
Feiten en omstandigheden
2. Eisers (moeder en zoon) hebben op 1 oktober 2023 asielaanvragen ingediend in Nederland. Verweerder heeft de asielaanvragen van eisers niet in behandeling genomen. Volgens verweerder zijn de autoriteiten van Kroatië verantwoordelijk voor de behandeling van de asielaanvragen van eisers, omdat uit de Eurodac-gegevens blijkt dat eisers op 12 september 2022 in Kroatië een verzoek om internationale bescherming hebben ingediend. Verweerder heeft daarom op 3 november 2023 de Kroatische autoriteiten verzocht om eisers terug te nemen op grond van artikel 18, eerste lid en onder b, van de Dublinverordening. Kroatië heeft dit verzoek op 16 november 2023 geaccepteerd op grond van artikel 20, vijfde lid, van de Dublinverordening.

Beoordeling door de rechtbank

3. De rechtbank beoordeelt het niet in behandeling nemen van de asielaanvragen van eisers omdat Kroatië verantwoordelijk is voor hun asielaanvragen. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eisers.
3.1.
Het beroep is gegrond. Dat betekent dat eisers gelijk krijgen. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Verwijzing naar de zienswijze
4. Voor zover eisers erop hebben gewezen dat al hetgeen in de zienswijze is aangevoerd als herhaald en ingelast moet worden beschouwd, overweegt de rechtbank dat dit onvoldoende is om te kunnen aanmerken als een beroepsgrond waarop de rechtbank dient in te gaan. Verweerder is in het bestreden besluit immers gemotiveerd ingegaan op de zienswijze van eisers. Daarom zal de rechtbank uitsluitend ingaan op wat eisers in beroep concreet hebben aangevoerd.
Interstatelijk vertrouwensbeginsel
5. De rechtbank overweegt dat verweerder in zijn algemeenheid ten aanzien van alle lidstaten mag uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Dat betekent dat verweerder, behoudens uitzonderlijke omstandigheden, ervan uit mag gaan dat alle lidstaten het Unierecht en met name de door dat recht erkende grondrechten in acht nemen. Het is daarom in beginsel aan eisers om aannemelijk te maken dat zij bij overdracht aan Kroatië, als gevolg van het niet nakomen van internationale verplichtingen door de Kroatische autoriteiten, een reëel risico lopen op een behandeling die strijdig is met artikel 3 van het
EVRM [4] en artikel 4 van het Handvest [5] . Daarvan is sprake in geval de vreemdeling aannemelijk maakt dat er structurele tekortkomingen in het asiel- en opvangsysteem zijn, die een bijzonder hoge drempel van zwaarwegendheid bereiken. [6]
5.1.
De rechtbank oordeelt dat eisers niet aannemelijk hebben gemaakt dat in Kroatië sprake is van structurele tekortkomingen in het asiel- en opvangsysteem. De Afdeling [7] heeft in de uitspraak van 13 september 2023 [8] geoordeeld dat de pushbacks in Kroatië geen aanleiding (meer) vormen om ten aanzien van Dublinclaimanten niet van het interstatelijk vertrouwensbeginsel uit te gaan. De Afdeling is uitgegaan van informatie van de Kroatische autoriteiten van 15 november 2022 en de daarop door verweerder opgestelde beslisnota van 21 december 2022, waaruit volgt dat overgedragen Dublinclaimanten niet het risico lopen om door Kroatië te worden uitgezet zonder behandeling van hun asielverzoek of tijdens de behandeling van het asielverzoek. De Afdeling heeft daarbij ook van belang geacht dat deze informatie niet wordt weersproken door andere beschikbare landeninformatie. Daarom komt de Afdeling tot de conclusie dat verweerder zich op basis van de bevindingen uit het door hem verrichte onderzoek terecht op het standpunt heeft gesteld dat voor Kroatië mag worden uitgegaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. De rechtbank is van oordeel dat het door eisers aangehaalde rapport van BVMN [9] van 25 september 2023 onvoldoende aanknopingspunten geeft om van dit oordeel af te wijken. Verder zijn de verklaringen van eisers en van andere asielzoekers over wat zij hebben ervaren, op zichzelf onvoldoende voor het oordeel dat in Kroatië sprake is van structurele tekortkomingen in het asiel- en opvangsysteem. Deze beroepsgrond slaagt niet.
Had verweerder aanvullende garanties moeten vragen bij Kroatië?
6. In het arrest Tarakhel [10] is geoordeeld dat ten aanzien van bijzonder kwetsbare asielzoekers aanleiding kan bestaan om aanvullende garanties te vragen aan de ontvangende lidstaat. De rechtbank vindt in dit verband van belang dat in Tarakhel wordt verwezen naar
het arrest van het EHRM van 19 januari 2012, Popov tegen Frankrijk [11] , waarin aansluiting is gezocht bij de definitie van kwetsbare personen in de Opvangrichtlijn. [12] Daaruit volgt dat met kwetsbare personen onder andere wordt gedoeld op personen die verkracht zijn of andere ernstige vormen van psychisch, fysiek of seksueel geweld hebben ondergaan.
6.1.
De rechtbank is van oordeel dat eiser met de overgelegde stukken aannemelijk heeft gemaakt dat hij bijzonder kwetsbaar is. Ook heeft hij onderbouwd dat hij in Kroatië als Dublinterugkeerder geen adequate medische (psychische) zorg zal krijgen. De rechtbank is daarom van oordeel dat verweerder er zonder aanvullende garanties niet van kan uitgaan dat eiser in Kroatië adequate (psychische) zorg zal krijgen. De rechtbank licht dat oordeel hieronder toe.
6.2.
Uit het door eiser overgelegde patiëntendossier volgt dat eiser ernstige psychische klachten heeft waaronder suïcidale gedachten en dat er sprake is van automutilatie. Uit de verklaringen van eiser zelf en uit het patiëntendossier volgt dat zijn psychische klachten samenhangen met wat hij heeft meegemaakt in Kroatië. Zo heeft eiser verklaard dat hij in Kroatië is mishandeld, zijn spullen zijn afgepakt en hij in een cel heeft gezeten waarbij hij en zijn moeder geen eten of drinken kregen. In het patiëntdossier is opgenomen dat eiser in eerste instantie is doorverwezen naar Re-Care voor zijn klachten, maar dat aan hem later via het GZA is gecommuniceerd dat Re-Care heeft besloten om eiser niet in behandeling te nemen. De gemachtigde van eisers heeft op zitting toegelicht dat eiser niet in medische behandeling is genomen, omdat hij is doorverwezen naar een Turks sprekende arts. Daarbij hebben eisers een bevestiging overgelegd van een doorverwijzing naar Re-Care in Heerenveen voor tweedelijns GGZ-zorg voor zowel eiser als eiseres. Het gaat hier dus om een doorverwijzing voor specialistische zorg. Overigens dateert de bevestiging van de doorverwijzing van na de mededeling dat Re-Care heeft besloten om eiser niet in behandeling te nemen. De rechtbank overweegt met inachtneming van alle hiervoor genoemde feiten en omstandigheden, in samenhang bekeken, waarbij ook in acht wordt genomen dat eiser nog een minderjarige jongen is, dat eiser voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat hij als bijzonder kwetsbaar in de zin van het Tarakhel-arrest is aan te merken.
6.3.
Over de beschikbaarheid van adequate (psychische) zorg overweegt de rechtbank het volgende. Uit het AIDA [13] -rapport update 2022 blijkt dat de medische en psychische zorg in opvangcentra met name wordt verleend door MdM [14] . MdM heeft vanaf 22 mei 2023 tijdelijk de activiteiten in de opvangcentra moeten stopzetten door gebrek aan financiering. Uit het AIDA-rapport blijkt niet dat de activiteiten inmiddels zijn hervat. De rechtbank concludeert daaruit dat passende geestelijke gezondheidszorg voor eiser bij overdracht aan Kroatië niet voorhanden zal zijn. De stelling van verweerder dat niet is gebleken dat MdM nog altijd hun activiteiten staken, volgt de rechtbank niet. Uit de door verweerder aangehaalde passage uit het AIDA-rapport (onder punt 2.7) volgt immers enkel dat MdM een gezondheidscheck en screening uitvoert, maar niet dat er (psychische) zorg wordt verleend. Volgens diezelfde bron is er geen behandeling of procedure voor bijzonder kwetsbare personen. De verwijzing van verweerder naar de factsheet ‘Information on procedural elements and rights of applicants subject to a Dublin transfer to Croatia’ van
20 april 2023 maakt het oordeel van de rechtbank ook niet anders. In deze factsheet wordt immers verwezen naar de informatie van MdM.
6.4.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat er, ook bij een gereguleerde overdracht, een reëel risico bestaat dat eiser geen adequate medische zorg krijgt. Hiermee bestaat er een risico op een schending van artikel 3 van het EVRM en artikel 4 van het Handvest. Verweerder moet daarom ten aanzien van eiser aanvullende garanties vragen aan de Kroatische autoriteiten. De beroepsgrond slaagt.
Had verweerder de aanvragen aan zich moeten trekken op grond van artikel 17 van de Dublinverordening?
7. Eisers voeren aan dat verweerder onvoldoende heeft gemotiveerd waarom hun aanvragen niet op grond van artikel 17 van de Dublinverordening in behandeling zijn genomen. Eisers voeren hiertoe de omstandigheden en de gebeurtenissen aan waarmee zij in Kroatië te maken hebben gehad. Zij hebben beiden in hun gehoren verklaard dat zij in Kroatië zijn vastgezet waarbij zij niets te eten of te drinken kregen. Eiseres heeft verklaard dat zij door de Kroatische autoriteiten is bedreigd en eiser heeft verklaard dat hij door hen is mishandeld. Ter onderbouwing verwijzen eisers in dat kader naar de uitspraken van deze rechtbank, zittingsplaats Haarlem, van 11 oktober 2023 [15] en 8 maart 2024 [16] . Ook de medische omstandigheden, met name van eiser, maken dat de asielaanvragen inhoudelijk door verweerder moeten worden behandeld. Zij staan in Nederland op de wachtlijst om tweedelijns zorg te krijgen.
7.1.
De rechtbank is van oordeel dat verweerder niet in onderlinge samenhang heeft bezien en gemotiveerd waarom hij geen gebruik maakt van de discretionaire bevoegdheid om de asielaanvragen van eisers onverplicht aan zich te trekken wegens bijzondere individuele omstandigheden. Uit de bestreden besluiten blijkt niet dat verweerder de gebeurtenissen in Kroatië, de medische situatie van eiser(s) en de minderjarigheid van eiser in onderlinge samenhang heeft gewogen in het kader van de vraag of terugkeer naar Kroatië van onevenredige hardheid getuigt. De rechtbank volgt verweerder niet in zijn stelling dat eisers wisselend en tegenstrijdig hebben verklaard over het niet hebben van eten en drinken toen zij werden vastgehouden. Eisers hebben constant naar voren gebracht dat zij niet over eten en drinken beschikten in de nacht dat zij vastzaten in Kroatië. Daarnaast hebben eisers verklaard over bedreiging en mishandeling. Het standpunt van verweerder dat eisers zich bij voorkomende problemen kunnen wenden tot de autoriteiten, acht de rechtbank onbegrijpelijk gelet op het feit dat het gaat om een suïcidale minderjarige jongen, die internaliserend gedrag vertoont. Daarnaast is de rechtbank van oordeel dat verweerder niet zichtbaar rekening heeft gehouden met het feit dat eiser minderjarig is. De ongemotiveerde stelling van verweerder dat hij hiermee wel rekening heeft gehouden, maakt het oordeel van de rechtbank niet anders. De beroepsgrond slaagt.

Conclusie en gevolgen

8. De beroepen zijn gegrond en de rechtbank vernietigt de bestreden besluiten. De rechtbank ziet geen aanleiding om de rechtsgevolgen van de bestreden besluiten in stand te laten of zelf in de zaak te voorzien. Verweerder zal daarom nieuwe besluiten moeten nemen met inachtneming van deze uitspraak en alle beschikbare informatie. Gelet op het feit dat de doorverwijzing voor de tweedelijns zorg betrekking heeft op zowel eiseres als eiser, zal verweerder opnieuw moeten kijken naar de (medische) situatie van beiden. De rechtbank geeft verweerder hiervoor een termijn van zes weken.
9. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eisers gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 3.062,50 (1 punt voor het indienen van de beroepschriften, 1 punt voor het indienen van de verzoekschriften, 1 punt voor het verschijnen op de zitting en 0,5 punt voor het verschijnen op een nadere zitting met een waarde per punt van € 875,- en een wegingsfactor 1). Naar het oordeel van de rechtbank is sprake van samenhangende zaken als bedoeld in artikel 3 van het Besluit proceskosten bestuursrecht.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart de beroepen gegrond;
- vernietigt de bestreden besluiten;
- draagt verweerder op binnen zes weken na de dag van verzending van deze uitspraak nieuwe besluiten te nemen op de aanvragen, waarbij rekening wordt gehouden met deze uitspraak.
De voorzieningenrechter:
- wijst de verzoeken om een voorlopige voorziening af.
De rechtbank/voorzieningenrechter:
- veroordeelt verweerder tot betaling van € 3.062,50 aan proceskosten.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.B. de Boer, rechter, in aanwezigheid van
mr.T. van Soldt, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen. Tegen de beslissing op de verzoeken om een voorlopige voorziening staat geen rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Op grond van artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000.
2.Gezondheidszorg Asielzoekers.
3.Geestelijke gezondheidszorg.
4.Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.
5.Handvest van de grondrechten van de Europese Unie.
6.In de zin van het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 19 maart 2019, ECLI:EU:C:2019:218, in de zaak Jawo.
7.Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
9.Border Violence Monitoring Network.
10.Europese Hof van de Rechten van de Mens, 4 november 2014, Tarakhel tegen Zwitserland, ECLI:CE:ECHR:2014:1104JUD002921712.
11.ECLI:CE:ECHR:2012:0119JUD003947207, paragrafen 60 en 91.
12.Artikel 21 van de Opvangrichtlijn.
13.Asylum Information Database.
14.Medicins du Monde.
16.Niet gepubliceerd, zaaknummers: NL24.3959 en NL24.3960.