ECLI:NL:RBDHA:2024:15302
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Niet-ontvankelijkheid van beroep inzake asielaanvraag door prematuur indienen van ingebrekestelling
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Utrecht, op 11 september 2024 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende een asielaanvraag. Eiser, vertegenwoordigd door mr. R. Achttienribbe, heeft beroep ingesteld tegen de minister van Asiel en Migratie, omdat deze niet tijdig had beslist op zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De rechtbank heeft vastgesteld dat eiser zijn ingebrekestelling op 23 mei 2024 te vroeg heeft ingediend, aangezien de beslistermijn was verlengd door het besluit WBV 2023/3, dat op 27 januari 2023 in werking is getreden. Dit besluit verlengt de beslistermijnen voor asielaanvragen die zijn ingediend tussen 1 januari 2023 en 1 januari 2024 met negen maanden.
De rechtbank heeft geoordeeld dat de minister voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat er ten tijde van de inwerkingtreding van WBV 2023/3 sprake was van een situatie als bedoeld in artikel 42, vierde lid, aanhef en onder b, van de Vreemdelingenwet (Vw). Eiser betwistte deze situatie en stelde dat de beslistermijn niet geldig was verlengd, maar de rechtbank volgde dit standpunt niet. Eiser had zijn asielaanvraag op 18 oktober 2023 ingediend, waardoor de beslistermijn tot uiterlijk 18 januari 2025 was verlengd. De rechtbank concludeerde dat de ingebrekestelling niet voldeed aan de voorwaarden voor het indienen van beroep wegens niet-tijdig beslissen, zoals vastgelegd in de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
Uiteindelijk heeft de rechtbank het beroep van eiser niet-ontvankelijk verklaard en geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gemaakt op 11 september 2024.