ECLI:NL:RBDHA:2024:15261

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
25 september 2024
Publicatiedatum
25 september 2024
Zaaknummer
C/09/655892 HA ZA 23-962
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot betaling van licentievergoedingen en boetes in het kader van een raamovereenkomst tussen een IT-bedrijf en een financiële dienstverlener

In deze zaak vordert de Stichting Loyaliteit Aqln (hierna: Aqln) van MN Services N.V. (hierna: MN) betaling van licentievergoedingen en boetes op basis van een raamovereenkomst die in 1999 is gesloten. Aqln stelt dat MN toerekenbaar tekortgeschoten is in haar verplichtingen uit deze overeenkomst, omdat MN samenwerkingsverbanden is aangegaan met andere organisaties, waarbij het informatiesysteem van MN, dat gebruik maakt van softwarecomponenten van Aqln, ook bij deze organisaties zou zijn ingezet. MN betwist deze claims en voert aan dat er geen sprake is van een 'samengaan' met andere organisaties in de zin van de overeenkomst. De rechtbank oordeelt dat er geen aanvullende licentievergoeding verschuldigd is, omdat niet aan de voorwaarden van de overeenkomst is voldaan. De rechtbank wijst de vorderingen van Aqln af en veroordeelt Aqln in de proceskosten van MN.

Uitspraak

RECHTBANK Den Haag

Team handel
Zaaknummer: C/09/655892 / HA ZA 23-962
Vonnis van 25 september 2024
in de zaak van
STICHTING LOYALITEIT AQLN, te Bodegraven,
eisende partij,
hierna te noemen: Aqln,
advocaat: mr. D.J.B. Bosscher, te Halfweg,
tegen
MN SERVICES N.V., te Den Haag,
gedaagde partij,
hierna te noemen: MN,
advocaat: mr. E.R. Meerdink, te Amsterdam.

1.Het procesverloop

1.1.
Het procesdossier bestaat uit de volgende stukken:
- de dagvaarding van 17 oktober 2023, met producties 1 tot en met 29;
- de conclusie van antwoord van 21 februari 2024, met producties 1 tot en met 36;
- de akte overlegging producties van Aqln van 10 januari 2024 met producties 30 en 31;
- het tussenvonnis van 24 april 2024 waarin een mondelinge behandeling is bepaald;
- de akte overlegging en eisvermeerdering van Aqln, met producties 32 tot en met 36;
- de akte overlegging aanvullende productie van MN, met productie 37; en
- de mondelinge behandeling van 30 juli 2024.
1.2.
Tijdens de mondelinge behandeling is namens Aqln de zaak bepleit door voornoemde advocaat aan de hand van spreekaantekeningen. Namens MN is de zaak bepleit door voornoemde advocaat alsmede door mr. L.C. Kampkuiper en mr. H. Uleman , beiden kantoorgenoot, aan de hand van spreekaantekeningen. De spreekaantekeningen zijn aan het proces toegevoegd. De advocaten hebben op de mondelinge behandeling vragen van de rechtbank beantwoord. De griffier heeft aantekeningen gemaakt van hetgeen op de zitting verder is besproken.
1.3.
Partijen zijn in de gelegenheid gesteld binnen 14 dagen na de mondelinge behandeling de rechtbank te berichten of zij een regeling met elkaar hebben getroffen. In verband hiermee is de zaak verwezen naar de rol van 14 augustus 2024. Nu partijen geen regeling met elkaar hebben getroffen, is de zaak naar de rol van 25 september 2024 verwezen voor vonnis.

2.De feiten

Partijen
2.1.
Aquila is een IT-bedrijf dat zich bezighoudt met het ontwikkelen van software en het plaatsen van deskundig personeel bij klanten. Zij adviseert klanten over de administratie van pensioenen en verzekeringen. Zij richt zich in het bijzonder op verzekeraars en pensioenuitvoerders.
2.2.
MN is een financiële dienstverlener die ten behoeve van partijen, die (grotendeels) voortkomen uit sociale partners, de volgende diensten aanbiedt of tot voor kort heeft aangeboden: (a) pensioenbeheer, (b) vermogensbeheer, (c) uitvoering van verzekeringen en sociale regelingen en (d) bestuursadvisering. MN werkt in het verlengde van pensioenfondsbesturen en sociale partners. Twee pensioenfondsen (Pensioenfonds Metaal en Techniek en de Stichting Bedrijfstakpensioenfonds voor de Koopvaardij) zijn daarbij naast opdrachtgever ook aandeelhouder van MN. Op dit moment is MN in transitie van een integrale dienstverlener naar een onderneming die de focus leegt op de vermogensbeheer-dienstverlening.
2.3.
De pensioenadministratie binnen MN bestaat uit drie onderdelen: (i) de basisadministratie, (ii) de pensioenkern en (iii) de in- en excassostaat.
Overeenkomst
2.4.
In 1999 zocht MN voor haar taken op het gebied van pensioenbeheer en meer specifiek het basisadministratiesysteem naar nieuwe softwarecomponenten. MN zocht met name naar bouwstenen die haar in staat stelden een informatiesysteem te ontwikkelen om voor verschillende pensioenfondsen de pensioenadministratie te verrichten.
2.5.
Op 21 juni 1999 hebben MN – destijds nog een stichting – en Aquila een raamovereenkomst gesloten met het oog op door Aquila aan MN te leveren diensten, die betrekking hadden op de pensioenadministratie van MN.
2.6.
Op 15 november 2001 hebben Aquila en MN een intentieverklaring (hierna: de Intentieverklaring) getekend, die onder meer het volgende inhoudt:
“(…)
Gebruiksrecht voor Mn Services
Bij de verkoop wordt het niet exclusieve gebruiksrecht en het recht op aanpassing van de componenten door Aquila aan Mn services overgedragen. Deze overdracht aan Mn services is voor onbepaalde tijd exclusief voor Mn Services. Mn Services is hiermee vrij om de componenten naar behoefte aan te passen en wordt hiermee eigenaar van deze componenten en kan deze ongelimiteerd voor haar eigen organisatie gebruiken.
Gebruiksrecht buiten Mn Services
Wanneer Mn Services de componenten buiten haar eigen organisatie wil inzetten, zal Aquila daar alleen bezwaar tegen maken, indien zij daar een gegronde reden (bijvoorbeeld een concurrent van Aquila) voor heeft.
Indien:
• Mn Services een ander bedrijf overneemt en/of
• Mn Services wordt door een ander bedrijf overgenomen en/of
• Mn Services gaat met een ander bedrijf samen
• en de componenten worden ook bij deze andere partij ingezet, dan is een fee van 17,5% van de eenmalige licentieprijs verschuldigd.
Indien Mn Services niet of zonder samenwerking met Aquila op een andere manier de componenten buiten haar eigen organisatie of ten dienste van een andere organisatie wil gaan inzetten, dan zullen hiervoor in alle redelijkheid nadere afspraken worden gemaakt.
(…)
De prijs van de componenten
De eenmalige licentieprijs van de componenten is 2 miljoen Euro.
(…)”
2.7.
Op 12 december 2001 hebben Aquila en MN een raamovereenkomst (hierna: de Raamovereenkomst) en een deelovereenkomst (hierna: de Deelovereenkomst) gesloten, met MN als opdrachtgever en Aquila als leverancier van diensten, waarbij uitvoering is gegeven aan de Intentieverklaring.
2.7.1.
In de Raamovereenkomst is – voor zover hier van belang – het volgende bepaald:
“(…)
9. Overdracht van produkten
9.1
Opdrachtgever zal geen produkten verkopen, weggeven etcetera die gebaseerd zijn op de produkten van leverancier, zonder uitdrukkelijke schriftelijke goedkeuring van leverancier en een nog nader overeen te komen vergoeding die in alle redelijkheid overeengekomen zal worden.
9.2
Indien opdrachtgever wordt overgenomen door een derde en het informatiesysteem, ontwikkeld met behulp van de produkten van leverancier, wordt ook ingezet bij deze derde, dan zal hiervoor de overeengekomen fee uit de deelovereenkomst verschuldigd zijn aan leverancier.
9.3
Indien opdrachtgever zelf een organisatie overneemt en het informatiesysteem, ontwikkeld met behulp van de producten van leverancier, wordt ook ingezet bij de overgenomen organisatie, dan zal hiervoor de overeengekomen fee uit de deelovereenkomst verschuldigd zijn aan leverancier.
9.4
Indien opdrachtgever op enigerlei wijze samengaat met een andere organisatie en het informatiesysteem ontwikkeld met behulp van de producten van leverancier, wordt ook ingezet bij de andere organisatie, dan zal hiervoor de overeengekomen fee uit de deelovereenkomst verschuldigd zijn aan leverancier.
(…)
9.6
Opdrachtgever heeft ten aanzien van lid 2, 3 en 4 een schriftelijke meldingsplicht naar leverancier. Uiterlijk twee weken nadat de beslissing voor het inzetten van het informatiesysteem, ontwikkeld met behulp van de produkten van leverancier, is genomen, dient bedoelde schriftelijke melding te hebben plaatsgevonden. Voor elke week dat opdrachtgever met betrekking tot deze schriftelijke meldingsplicht in gebreke blijft is opdrachtgever leverancier een boete van
EUR 25.000,00 (…) per week verschuldigd. Deze boete is beperkt tot een maximum van vijf maal de oorspronkelijke produktwaarde.
(…)
9.11
Indien zich een situatie voordoet die door dit artikel niet wordt gedekt en beide partijen zijn of één van beide partijen is van mening dat deze situatie wel afgedekt moet worden, dan treden partijen met elkaar in overleg en zorgen in alle redelijkheid dat betreffende situatie voor beide partijen adequaat wordt geregeld.
(…)”
2.7.2.
De Deelovereenkomst beschrijft de software en de aanpalende diensten die zijn overeengekomen. De Deelovereenkomst, waarvan de Raamovereenkomst expliciet deel uitmaakt, had betrekking op de levering van zogenoemde ‘Oracle business componenten’ en ‘Oracle basiscomponenten’ tegen een licentieprijs van € 2.000.000 exclusief btw. In de Deelovereenkomst is als speciale conditie opgenomen:
“(…) indien de componenten, conform artikel 9.2, 9.3 en/of 9.4 van de raamovereenkomst, bij een andere organisatie worden ingezet, is de opdrachtgever een fee van 17,5% van de licentieprijs verschuldigd of een redelijk deel daarvan, indien slechts een deel wordt ingezet.”
2.8.
Aquila en MN hebben afgesproken dat MN ook de broncode zou krijgen, zodat MN zelf of met hulp de geleverde software kon wijzigen en andere partijen en nieuwe klanten daarop kon aansluiten.
De samenwerking tussen MN en Bovemij
2.9.
N.V. Schadeverzekering-Maatschappij Bovemij (hierna: Bovemij) is een financieel dienstverlener van en voor de mobiliteitsbranche. Bovemij biedt – al dan niet via tussenpersonen – verzekeringen aan voor mobiliteitsbedrijven en ondersteunt de financiering van leaseactiviteiten.
2.10.
Sinds 1996 heeft MN de administratie van verzekeringsproducten van Bovemij gevoerd.
2.11.
Op 17 april 2003 heeft MN een joint venture overeenkomst gesloten met Bovemij om samen schadeverzekeringsproducten aan te bieden. Zij hebben hun samenwerking geïntensiveerd door het oprichten van de vennootschap Combinatie Bovemij Mn Services B.V. (hierna: CBM). Zij beoogden daarmee op een efficiënte wijze werkgeversgerelateerde verzekeringsproducten te verkopen en de administratieve dienstverlening daarvan te bundelen. In deze samenwerking trad Bovemij op als verzekeraar en was MN verantwoordelijk voor de administratie van de verzekeringsproducten of van intermediair-producten.
2.12.
In januari 2019 is de samenwerking tussen MN en Bovemij geëindigd.
De samenwerking tussen MN en Uneto-VNI
2.13.
In 2006 is MN gaan samenwerken met Uneto-VNI, de branchevereniging voor ondernemers in de installatiebranche en de technische detailhandel. De werkgevers die bij Uneto-VNI zijn aangesloten vallen onder dezelfde pensioenregeling van het bedrijfstakpensioenfonds met MN als uitvoerder. Uneto-VNI heeft in 2019 haar naam gewijzigd in Techniek Nederland (hierna: Uneto-VNI). De rechtstreekse samenwerking tussen MN en Uneto-VNI startte met de oprichting van de joint venture Uneto-VNI Verzekeringsservice, inmiddels hernoemd tot Techniek Nederland Verzekering B.V. (hierna: UVVS), waarin MN 49% van de aandelen hield. UVVS is een assurantiebemiddelaar. Zij verkoopt verzekeringen. MN heeft, in opdracht van de verzekeringsmaatschappijen waarmee Uneto-VNI contracteerde, de administratie uitgevoerd van een deel van de verzekeringen die via UVVS aan de branche werd aangeboden. Deze samenwerking eindigde in juli 2022 toen MN haar aandelen in UVVS verkocht.
HCP-procedure
2.14.
Op 30 september 2013 heeft Aquila haar vordering op MN uit de Raamovereenkomst verkocht en gecedeerd aan Holland Capital Partners B.V. (hierna: HCP).
2.15.
HCP is een procedure gestart tegen MN (onder meer) over de vraag of de overheveling van de pensioenadministraties van Stichting PME pensioenfonds (PME) en Koopvaardij van Syntrus Achmea naar MN onder de Raamovereenkomst valt.
2.16.
HCP heeft in die procedure een verklaring voor recht gevorderd dat MN toerekenbaar tekortgeschoten is in de nakoming van haar verplichtingen uit de Raamovereenkomst en daarmee in verzuim is en MN te veroordelen tot betaling van licentievergoedingen en boetes.
2.17.
Bij vonnis van 3 december 2014 van deze rechtbank zijn de vorderingen van HCP afgewezen. Het gerechtshof Den Haag heeft dit vonnis in het eindarrest van 13 december 2016 vernietigd en MN alsnog veroordeeld tot betaling aan HCP van € 700.000 aan licentievergoedingen en de overige vorderingen afgewezen. HCP is in cassatie gekomen tegen dit arrest. Bij arrest van 28 september 2018 heeft de Hoge Raad het tussenarrest en het eindarrest van het gerechtshof Den Haag vernietigd en de zaak verwezen naar het gerechtshof Amsterdam. Het gerechtshof Amsterdam heeft bij arrest van 28 juli 2020 MN veroordeeld tot betaling van een licentievergoeding van € 700.000 en twee keer een boete van € 250.000. Dit arrest is in een tweede cassatieprocedure in stand gebleven.
Aqln
2.18.
Bij brief van 21 juni 2016 heeft HCP, mede namens Aquila, op grond van de Raamovereenkomst aanspraak gemaakt op betaling door MN van een licentievergoeding en van verbeurde boetes, omdat het informatiesysteem van MN, waarvoor Aquila de softwarecomponenten heeft geleverd, wordt ingezet in de samenwerking tussen MN en Bovemij, bij CBM.
2.19.
Bij brief van 30 juni 2016 heeft MN de aanspraak op een licentievergoeding en verbeurde boetes afgewezen.
2.20.
Op 3 november 2022 is Aqln opgericht. Zij richt zich op het verkrijgen en beheren van aandelen en het toekennen van certificaten van deze aandelen aan de certificaathouders.
2.21.
Bij overeenkomst van overdracht van 5 november 2022 heeft HCP haar vorderingen uit de Raamovereenkomst aan Aqln overgedragen. Kort daarna is HCP geliquideerd.
2.22.
Bij brief van 7 november 2022 heeft Aqin MN aansprakelijk gesteld voor het tekortschieten in de nakoming van de artikel 9 van de Raamovereenkomst ter zake het aangaan van een joint venture met (onder meer) Uneto-VNI en Bovemij op grond waarvan MN aanvullende licentievergoedingen van € 700.000 verschuldigd is. Ook Aqln heeft aanspraak gemaakt op door MN verbeurde boetes, omdat zij niet aan Aquila heeft gemeld dat sprake was van een situatie als bedoeld in artikel 9.3 of 9.4 van de Raamovereenkomst.
2.23.
Bij brief van 24 januari 2023 heeft MN aan Aqln meegedeeld dat zij niet verplicht is om licentievergoedingen aan MN te betalen, omdat in geen van de door Aqln genoemde omstandigheden een situatie als bedoeld in artikel 9.3 of 9.4 van de Raamovereenkomst zich voordoet en de meldplicht van artikel 9.6 van de Raamovereenkomst en de daarin opgenomen boete niet aan de orde is.

3.Het geschil

3.1.
Aqln vordert, na vermeerdering van eis, – samengevat – dat de rechtbank bij voor zover mogelijk bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis:
I. voor recht zal verklaren dat MN toerekenbaar tekortgeschoten is in haar verplichtingen die voortvloeien uit artikel 9.11 van de Raamovereenkomst en daarmee in verzuim is;
II. MN zal veroordelen tot betaling aan Aqln van:
a. € 350.000 als licentievergoeding voor het inzetten van de software bij CBM, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 1 april 2003 althans vanaf de dag van de dagvaarding;
b. een boete van € 25.000 per week voor het samengaan van MN met Bovemij sinds 1 april 2003 tot aan de dag van volledige betaling, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag dat de boete is verbeurd, althans de dag van de dagvaarding;
c. € 350.000 als licentievergoeding voor het inzetten van de software bij Techniek Nederland Verzekeringen, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 1 januari 2007, althans de dag van de ingebrekestelling van 21 juni 2016;
d. een boete van € 25.000 per week voor het samengaan van MN met Techniek Nederland vanaf 1 januari 2007 tot de dag van volledige betaling, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag dat de boete is verbeurd, althans de dag van de ingebrekestelling van 7 november 2022;
e. met dien verstande dat het totaal aan boetebedragen onder II. b. en II. d. waartoe MN wordt veroordeeld niet meer bedraagt dan € 7.500.000; en
f. buitengerechtelijke kosten van € 6.775 en de kosten van deze procedure, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de vonnisdatum en de nakosten.
3.2.
Aqln legt aan haar vorderingen, samengevat, ten grondslag dat MN toerekenbaar tekortgeschoten is in de nakoming van haar verplichtingen uit de Raamovereenkomst, omdat MN een samenwerkingsverband is aangegaan zowel met Bovemij als Uneto-VNI, waarbij het informatiesysteem van MN met de door Aquila ter beschikking gestelde software is ingezet bij deze organisaties. Deze samenwerking kwalificeert als een ‘samengaan’ als bedoeld in artikel 9.4 van de Raamovereenkomst. Nu MN niet heeft voldaan aan haar verplichtingen uit de Raamovereenkomst is MN gehouden aanvullende licentievergoedingen aan Aqln te betalen. Verder heeft MN volgens Aqln boetes verbeurd, omdat MN niet heeft voldaan aan de meldingsplicht van artikel 9.6 van de Raamovereenkomst terzake het samengaan met Bovemij en Uneto-VNI.
3.3.
MN voert verweer en concludeert tot afwijzing van de vorderingen.
3.4.
Op de stellingen van partijen zal hierna, voor zover van belang, nader worden ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
Kern van het geschil tussen partijen betreft de vraag of MN op grond van de Raamovereenkomst aanvullende licentievergoedingen aan Aqln verschuldigd is voor de samenwerkingen van MN met Bovemij en Uneto-VNI.
4.2.
Op grond van artikel 9.4 van de Raamovereenkomst, in samenhang met de Deelovereenkomst, is MN een aanvullende licentievergoeding aan Aquila verschuldigd als wordt voldaan aan beide hierna genoemde voorwaarden:
1. MN gaat op enigerlei wijze samen met een andere organisatie; en
2. het informatiesysteem, dat ontwikkeld is met behulp van softwarecomponenten van Aquila, wordt ook ingezet bij de andere organisatie.
4.3.
De voorwaarden voor een aanvullende licentievergoeding zijn cumulatief. Dat betekent dat als aan een van beide voorwaarden niet voldaan wordt, geen licentievergoeding verschuldigd is.
Uitleg Raamovereenkomst
4.4.
Tussen partijen bestaat een verschil van inzicht over de uitleg van artikel 9.4. van de Raamovereenkomst. Als partijen het niet eens zijn over de inhoud en strekking van een overeenkomst, moet de rechtbank die overeenkomst uitleggen. Voor de uitleg wordt de zogenaamde Haviltex-maatstaf gebruikt. [1] Op basis van deze maatstaf moet bij de uitleg van artikel 9.4 van de Raamovereenkomst dus niet alleen worden gekeken naar de letterlijke tekst van de bepaling, maar ook naar de zin die partijen daaraan in de gegeven omstandigheden over en weer mochten toekennen en hetgeen zij redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten.
4.5.
Bij de uitleg van artikel 9.4 van de Raamovereenkomst kent de rechtbank een groot gewicht toe aan de ratio van deze bepaling. In dit verband geldt dat tussen partijen niet in geschil is dat Aquila en MN met de artikelen 9.3 en 9.4 van de Raamovereenkomst voor ogen hadden dat MN het voornemen had om te groeien in haar klanten(bestand) door het werven van nieuwe opdrachtgevers. Partijen zijn het er over eens dat de Raamovereenkomst rekening houdt met de groeistrategie van MN. MN mocht met de door Aquila ontwikkelde en geleverde softwarecomponenten nieuwe klanten bedienen, hetgeen ook de bedoeling was van de samenwerking tussen Aquila en MN. Deze softwarecomponenten stellen MN in staat om bepaalde basisgegevens vast te leggen over de werkgevers en de pensioendeelnemers van de pensioenfondsen. Aquila heeft ook de broncode aan MN verstrekt, zodat zij zelf of met hulp de software van Aquila kon wijzigen en andere partijen en nieuwe klanten daarop kon aansluiten.
4.6.
Tegen de hiervoor besproken achtergrond hebben Aquila en MN geen vaste vergoeding afgesproken per gebruiker van de software of per deelnemer van wie het pensioen werd geadministreerd met het informatiesysteem waarvan de softwarecomponenten van Aquila deel uitmaken, maar zijn zij een vaste vergoeding overeengekomen. De essentie van het opnemen van de artikelen 9.3 en 9.4 van de Raamovereenkomst is om ervoor te zorgen dat de door Aquila ontwikkelde software(componenten) niet zonder toestemming van Aquila door MN buiten haar eigen organisatie mocht(en) worden gebruikt. De grens van de artikelen 9.3 en 9.4 zou worden overschreden wanneer het aantal pensioendeelnemers dat MN met behulp van de geleverde software administreert zou groeien als gevolg van een overname van een organisatie of onderneming of een andere transactie als bedoeld in artikel 9 van de Raamovereenkomst. De ratio van deze beperking is dat Aquila hierdoor de kans zou worden ontnomen om haar software(componenten) aan die andere organisatie of onderneming te verkopen. Met artikel 9.4 van de Raamovereenkomst hebben partijen dan ook beoogd dat Aquila gecompenseerd wordt voor het verlies van potentiële klanten, in het geval dat potentiële verlies het gevolg is van een ‘samengaan’.
De samenwerking van MN en Bovemij
4.7.
De rechtbank zal allereerst beoordelen of er sprake is van een ‘op enigerlei wijze samengaan’ als bedoeld in artikel 9.4 van de Raamovereenkomst tussen MN en Bovemij.
4.8.
In het kader van hun samenwerking hebben MN en Bovemij op 17 april 2003 de joint venture CBM opgericht om verzekeringsproducten aan te bieden en de administratieve dienstverlening daarvan te bundelen. Voordat Aquila en MN de Raamovereenkomst hadden gesloten was Bovemij al een klant van MN. Hoewel de verhouding tussen MN en Bovemij vanaf 2003 dus (juridisch) anders werd vormgegeven is de feitelijke uitvoering van de werkzaamheden niet veranderd. MN heeft in de conclusie van antwoord en op de mondelinge behandeling aangevoerd, en Aqln heeft dit niet bestreden, dat geen enkel onderdeel van de rechtspersoon MN is samengegaan met Bovemij of CBM en dat er geen bestaande activa van MN zijn ‘samengesmolten’ met de activa van Bovemij noch van CBM. Verder heeft MN betoogd, en dit is door Aqln onvoldoende gemotiveerd weersproken, dat er geen aandelen, bedrijfsonderdelen of personeelsleden van MN zijn overgegaan naar Bovemij of CBM. Bovemij, MN en CBM hadden ieder een zelfstandige positie binnen de joint venture.
4.9.
Verder is niet weersproken dat MN verantwoordelijk bleef voor de administratie van de verzekeringsproducten van Bovemij die onder de samenwerking vielen en de door Aquila ontwikkelde en geleverde software gebruikte binnen het eigen domein. In het samenwerkingsverband bleef Bovemij als verzekeraar optreden en richtte zich onder meer op de verkoop van haar eigen verzekeringsproducten. CBM was verantwoordelijk voor het sluiten van nieuwe verzekeringsovereenkomsten.
4.10.
Het feit dat een bestaande samenwerking tussen organisaties wordt geïntensiveerd of een nieuwe samenwerking wordt opgezet zonder dat (een deel van) een bestaande (voorheen zelfstandige) organisatie hierin opgaat of verdwijnt, is naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende om te kwalificeren als het ‘op enigerlei wijze samengaan’ met een andere organisatie als bedoeld in artikel 9.4 van de Raamovereenkomst. Deze uitleg sluit ook aan bij de bedoeling van deze bepaling. Het stond MN immers vrij om te groeien in klantenbestand en zij mocht het informatiesysteem dat was gebouwd met behulp van de door Aquila geleverde software voor derden inzetten zonder dat daarvoor een vergoeding verschuldigd was. Slechts in het geval van een overname van een organisatie of onderneming of ‘samengaan’ met de activa van een andere organisatie of onderneming, wordt een potentiële klant voor de software van Aquila uit de markt gehaald. Een intensivering of een andere vorm van samenwerking met een derde partij ontneemt Aquila niet de mogelijkheid aan deze partij software te verkopen en afnemen. Het feit dat het personeel van MN en Bovemij in hetzelfde kantoorgebouw was gehuisvest en de medewerkers van MN en Bovemij nauw met elkaar samenwerkten, zoals Aqln stelt, betekent niet dat MN en Bovemij met elkaar zijn ‘samengegaan’ in de zin van artikel 9.4 van de Raamovereenkomst.
4.11.
Uit het voorgaande volgt dat de samenwerking tussen MN en Bovemij binnen het samenwerkingsverband CBM onvoldoende is om te kwalificeren als het ‘op enigerlei wijze samengaan’ van MN met een andere organisatie als bedoeld in artikel 9.4 van de Raamovereenkomst. Dit betekent dat de inhoud van de samenwerking tussen MN en Bovemij niet voldoet aan de eerste voorwaarde van artikel 9.4 van de Raamovereenkomst. MN is daarom, reeds op deze grond, geen aanvullende licentievergoeding aan Aqln verschuldigd.
De samenwerking tussen MN en Uneto-VNI
4.12.
De rechtbank zal vervolgens beoordelen of er sprake is van een ‘op enigerlei wijze samengaan’ als bedoeld in artikel 9.4 van de Raamovereenkomst tussen MN en Uneto-VNI binnen het samenwerkingsverband UVVS.
4.13.
Tussen partijen staat vast dat MN in 2007 49,44% van de aandelen van Uneto-VNI in UVVS heeft overgenomen. Na de aankoop van de aandelen hebben MN, Uneto-VNI en UVVS ieder hun zelfstandige positie behouden en heeft geen vermenging van activiteiten plaatsgevonden. UVVS had een eigen taak, te weten dat zij als assurantiebemiddelaar bij de totstandkoming van de verzekeringen optrad voor leden van Uneto-VNI. MN voerde de administratie van een deel van de verzekeringen dat via UVVS werd aangeboden. MN heeft op de mondelinge behandeling toegelicht dat er geen bedrijfsonderdeel, werknemers of activa van MN is gecombineerd met bedrijfsonderdelen, werknemers of activa van Uneto-VNI of UVVS.
4.14.
Naar het oordeel van de rechtbank is onder deze omstandigheden met de aankoop door MN van een deel van de aandelen in UVVS geen sprake geweest van ‘samengaan’ van MN met Uneto-VNI en/of UVVS in de zin van artikel 9.4 van de Raamovereenkomst. De rechtbank vindt bevestiging hiervan in de toetsing aan de ratio van artikel 9.4 van de Raamovereenkomst. Door de eerder genoemde participatie in UVVS zijn immers geen potentiële klanten voor Aquila verdwenen. Uneto-VNI en UVVS bieden geen verzekeringsproducten aan, waardoor zij nooit een reden hebben (gehad) voor de aankoop van softwarecomponenten van Aquila.
4.15.
Uit het voorgaande volgt dat de samenwerking tussen MN en Uneto-VNI binnen het samenwerkingsverband UVVS niet voldoet aan de eerste voorwaarde van artikel 9.4 van de Raamovereenkomst en MN reeds daarom geen aanvullende licentievergoeding aan Aqln verschuldigd is.
Heeft MN het informatiesysteem, waarin de softwarecomponenten van Aquila geïntegreerd waren, ook ingezet bij de andere organisaties?
4.16.
Partijen verschillen ook van mening of MN het informatiesysteem, dat is gebaseerd op de door Aquila ontwikkelde software(componenten), heeft ingezet bij Bovemij of CBM en/of bij Uneto-VNI of UVVS. Aqln, op wie de stelplicht en de bewijslast rust, moet stellen en zo nodig bewijzen dat het informatiesysteem door MN is ingezet bij de andere organisaties van het/de samenwerkingsverband(en).
4.17.
Voor een waardering van de stellingen van partijen is een goede toelichting op de werking en reikwijdte van het informatiesysteem noodzakelijk. De rechtbank overweegt dat een dergelijk toelichting in de dagvaarding ontbreekt. In 2.2 tot en met 2.5 van de dagvaarding, waarin het informatiesysteem wordt besproken, wordt enkel vermeld dat de administratie van pensioenvoorzieningen complex is, dat wijzigingen efficiënt verwerkt moeten kunnen worden en dat Aquila de software ontwikkeld heeft. Ter onderbouwing wordt ook nog verwezen naar de Intentieverklaring, de Raamovereenkomst en de Deelovereenkomst. De Raamovereenkomst bevat echter geen beschrijving van het informatiesysteem. In de Intentieverklaring en de Deelovereenkomst is enkel omschreven uit welke componenten het informatiesysteem is opgebouwd, maar niet op welke wijze dit informatiesysteem wordt gebruikt en ingezet.
4.18.
MN heeft in haar conclusie van antwoord en tijdens de mondelinge behandeling betwist dat Bovemij, CBM, Uneto-VNI en/of UVVS het informatiesysteem van MN, waarin de softwarecomponenten van Aquila geïntegreerd waren, ter beschikking hebben gekregen. MN heeft ter onderbouwing van deze stelling aangevoerd dat deze partijen hierbij ook geen enkel belang hadden, omdat zij voor administratieve taken MN inschakelden en dus geen gebruik hoefden te maken van het informatiesysteem dat door Aquila is ontwikkeld. Ter onderbouwing daarvan heeft MN tijdens de mondelinge behandeling verwezen naar de verklaring van Jos de Koning van 16 juli 2024 (productie 37 bij akte van MN). Jos de Koning heeft onder meer het volgende verklaard:
“(….) Ik ben op 1 februari 1980 bij MN begonnen als programmeur en van 2000 tot 2009 heb ik bij MN gewerkt als informatiearchitect. (….)
De softwarecomponenten die Aquila heeft geleverd, omvatten halffabricaten die binnen MN onder projectmanagement van Aquila zijn uitgebouwd tot volwaardige softwarecomponenten. Zo waren de componenten voor persoonsgegevens, werkgeversadministratie en arbeidsverhoudingenadministratie onderdelen van de architectuur. De softwarecomponenten zijn geïntegreerd in ons informatiesysteem. Deze integratie is volledig binnen onze eigen IT-infrastructuur uitgevoerd, zonder tussenkomst van andere externe organisaties, anders dan Aquila.
Ik begrijp dat Stichting Aqln het standpunt inneemt dat MN deze softwarecomponenten heeft ingezet bij andere organisaties, zoals Bovemij (waaronder Combinatie Bovemij Mn Services) en Uneto-VNI. Ik kan bevestigen dat dat niet klopt. De door Aquila geleverde softwarecomponenten zijn niet ingezet bij andere organisaties. De administratie voor Bovemij en Uneto-VNI werd uitgevoerd door en binnen de MN-organisatie. Dit gebeurde met een ander systeem, namelijk ‘Bancs’.
Op basis van mijn betrokkenheid en kennis als voormalig informatiearchitect kan ik bevestigen dat de door Aquila geleverde softwarecomponenten uitsluitend binnen onze eigen organisatie zijn ingezet en gebruikt. Er is geen sprake van inzet bij andere organisaties.
(….)”
4.19.
Verder heeft MN in haar conclusie van antwoord (zie randnummer 10 e.v. en 99 e.v.) aangevoerd dat de informatiearchitectuur binnen MN destijds uit verschillende bedrijfsonderdelen – pensioenadministratie, vermogensbeheer en verzekeringsbeheer – bestond, die onafhankelijk van elkaar opereerden en die ieder een eigen informatiesysteem hadden waarin eigen softwarecomponenten waren geïntegreerd. MN heeft alleen het informatiesysteem voor het basisadministratiesysteem voor de pensioenadministratie (PPVD) ontwikkeld met behulp van de halffabricaten van Aquila. Voor haar dienstverlening aan verzekeraars gebruikte MN een ander informatiesysteem (tot 2015/2016 AOS en vervolgens BaNCS). Volgens MN is het informatiesysteem dat gebruik maakt van de door Aquila ontwikkelde softwarecomponenten voor de basisadministratie van MN binnen het pensioenbeheer ook niet ingezet bij Uneto-VNI of UVVS. In dit verband heeft MN aangevoerd dat Uneto-VNI en UVVS geen financiële producten aanbieden, waardoor zij geen administratie hoeven bij te houden waarvoor het informatiesysteem en/of softwarecomponenten gebruikt wordt.
4.20.
Het verweer van MN had aanleiding voor Aqln moeten zijn om toe te lichten hoe het informatiesysteem door MN werd gebruikt. Zonder dit inzicht kunnen de andere stellingen van Alqn over onder meer de “Europeesche componenten” en het moment waarop BaNCS in gebruik genomen is, niet goed worden beoordeeld. In het bijzonder had Aqln moeten ingaan op het verweer dat het informatiesysteem alleen gebruikt werd binnen het onderdeel pensioenadministratie van MN en dus niet gebruikt kon worden door of bij de twee samenwerkingsverbanden.
4.21.
Tijdens de mondelinge behandeling heeft Aqln op de vraag van de rechtbank hoe het informatiesysteem werkt en gebruikt werd, geantwoord dat sprake is van een basissysteem dat vervolgens gelaagd wordt opgebouwd. Ter zitting heeft Aqln echter niet uitgewerkt hoe die gelaagde opbouw er binnen de IT-architectuur van MN uit ziet. De verwijzing naar de
Bovagkrant(productie 5 bij dagvaarding) en
Verbinding: nieuws van Uneto-VNI(productie 12 bij dagvaarding) waarin verwezen wordt naar de koppeling met de administratie van MN, is gezien het specifieke verweer van MN een onvoldoende onderbouwing van hoe het informatiesysteem precies gebruikt wordt binnen de samenwerkingsverbanden.
4.22.
Bij deze stand van het partijdebat kan de rechtbank niet vaststellen of het informatiesysteem is ingezet bij een van de samenwerkingsverbanden. De rechtbank komt echter niet toe aan de vraag of Alqn nog in de gelegenheid moet worden gesteld haar stellingen nader te onderbouwen dan wel bewijs te leveren, nu zij hoe dan ook geen aanspraak heeft op een licentievergoeding omdat geen sprake is van een samengaan van MN met een andere onderneming of organisatie.
Conclusie
4.23.
Het voorgaande leidt tot de conclusie dat niet aan de voorwaarden voor het betalen van een licentievergoeding voldaan is. De vordering van Aqln tot betaling daarvan moet worden afgewezen. Nu geen licentievergoeding verschuldigd is, hoeft MN ook geen (gematigde) boete te betalen. Hetgeen partijen in dat verband hebben aangevoerd zal verder onbesproken blijven in dit vonnis. Gezien dit oordeel komt de rechtbank ook niet toe aan het verweer dat de vordering niet rechtsgeldig gecedeerd is en het verweer dat de vordering verjaard is. Immers, ook indien deze verweren niet slagen, dan moet de vordering om de hiervoor besproken inhoudelijke redenen worden afgewezen.
4.24.
Aqln zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten (inclusief nakosten) worden veroordeeld. Deze kosten worden aan de zijde van MN begroot op:
- kosten van de dagvaarding
129,14
- griffierecht
8.519,00
- salaris advocaat
8.714,00
(2,00 punten × € 4.357,00)
- nakosten
178,00
(met de hierna genoemde verhoging)
Totaal
17.540,14

5.De beslissing

De rechtbank:
5.1.
wijst de vorderingen af,
5.2.
veroordeelt Aqln in de proceskosten van MN, begroot op € 17.540,14, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met € 92,00 plus de kosten van betekening als Aqln niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend, en
5.3.
verklaart de veroordeling onder 5.2. uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door R.C. Hartendorp en in het openbaar uitgesproken op 25 september 2024.