ECLI:NL:RBDHA:2024:1520

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
7 februari 2024
Publicatiedatum
12 februari 2024
Zaaknummer
c09648757
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Kinderalimentatie bij samenloop van onderhoudsverplichtingen in een samengesteld gezin met draagkrachtvergelijking

In deze beschikking van de Rechtbank Den Haag, uitgesproken op 7 februari 2024, is de kinderalimentatie vastgesteld voor de minderjarige [minderjarige 1], geboren op [geboortedag 1] 2014. De moeder, vertegenwoordigd door advocaat mr. D. Vurdelja, heeft verzocht om een maandelijkse bijdrage van € 540,-, terwijl de vader, vertegenwoordigd door advocaat mr. C.K. Visser, heeft aangegeven slechts € 103,- te kunnen betalen. De rechtbank heeft de draagkracht van de vader beoordeeld, rekening houdend met zijn onderhoudsverplichtingen voor zijn andere kinderen, [minderjarige 2] en [minderjarige 3]. De rechtbank heeft vastgesteld dat de vader een netto inkomen heeft van € 3.609,- per maand, wat resulteert in een draagkracht van € 1.077,-. De moeder heeft een draagkracht van € 418,- per maand. De rechtbank heeft besloten dat de vader vanaf 23 mei 2023 een kinderalimentatie van € 316,- per maand moet betalen aan de moeder. Deze beslissing is gebaseerd op de behoefte van de kinderen en de draagkracht van beide ouders. De rechtbank heeft ook de ingangsdatum van de alimentatie vastgesteld op de datum van indiening van het verzoekschrift. De alimentatie zal jaarlijks worden geïndexeerd en de vader moet de betalingen voorafgaand aan de maand maken. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad, wat betekent dat de alimentatie ook moet worden betaald als er hoger beroep wordt ingesteld.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Familierecht
Zaaknummer: C/09/648757 / FA RK 23-4054
Kinderalimentatie
Beschikking van 7 februari 2024
in de zaak van:
[X],
wonende in [woonplaats 1]
hierna te noemen: de moeder,
advocaat mr. D. Vurdelja,
e n
[Y],
wonende in [woonplaats 2] ,
hierna te noemen: de vader,
advocaat mr. C.K. Visser.

1.De procedure

1.1.
De rechtbank heeft de volgende stukken ontvangen:
het verzoekschrift van de moeder met producties 1, 2 en 5 tot en met 7, binnengekomen op 23 mei 2023;
het verweerschrift van de vader met producties 1 tot en met 6;
het bericht namens de moeder van 4 januari 2024 met producties 8 tot en met 15, en
het bericht namens de vader van 12 januari 2024 met producties 5A tot en met productie 10.
1.2.
Het verzoek en verweer zijn besproken tijdens de mondelinge behandeling van 16 januari 2024. Hiervan zijn aantekeningen gemaakt.
1.3.
Tijdens deze behandeling zijn via videobellen gehoord:
de moeder, bijgestaan door haar advocaat en mevrouw [naam 1] (tolk in de Russische taal, tolkennummer: 1448), en
de vader, bijgestaan door zijn advocaat en mevrouw [naam 2] (tolk in de Roemeense taal).

2.Waar gaat het over?

Wat staat vast?
2.1.
De vader en de moeder zijn de ouders van
[minderjarige 1], geboren op [geboortedag 1] 2014 in [geboorteplaats 1] (Italië).
2.2.
[minderjarige 1] staat ingeschreven op het adres van de moeder.
2.3.
De vader is gehuwd met [XX] en zij zijn de ouders van:
  • [minderjarige 2], geboren op [geboortedag 2] 2019 in [geboorteplaats 2] (Oekraïne), en
  • [minderjarige 2], geboren op [geboortedag 3] 2022 in [geboorteplaats 3] .
[minderjarige 2] en [minderjarige 3] staan ingeschreven op het adres van de vader en zijn partner.
Wat ligt voor?
2.4.
De moeder wil dat de vader met ingang van 1 april 2023 een bedrag van € 540,- per maand aan kinderalimentatie aan de moeder gaat betalen. Zij is van mening dat zij dit bedrag nodig heeft voor de kosten van verzorging en opvoeding van [minderjarige 1] en dat de vader dit kan betalen.
2.5.
De vader is het niet mee eens met het verzoek. Hij stelt dat hij maar € 103,- per maand kan betalen, want hij heeft naast [minderjarige 1] ook een onderhoudsverplichting jegens [minderjarige 2] en [minderjarige 3] .

3.De beoordeling

conclusie
3.1.
De rechtbank beslist dat de vader vanaf 23 mei 2023 een kinderalimentatie van € 316,- per maand aan de moeder moet betalen. De rechtbank legt hierna uit waarom zij deze beslissing neemt. Daarbij gaat zij in op de standpunten van partijen, voor zover die voor de beoordeling van belang zijn. De berekeningen die de rechtbank heeft gemaakt, zijn als bijlagen aan deze beschikking toegevoegd. Bij de berekeningen rondt de rechtbank af op hele euro’s.
ingangsdatum
3.2.
De wet laat de rechter grote vrijheid bij het vaststellen van de ingangsdatum van de alimentatieverplichting. [1] De rechter kan een bijdrage wijzigen over een periode in het verleden, maar moet daar terughoudend mee omgaan omdat dit flinke gevolgen voor partijen kan hebben.
3.3.
Hier hanteert de rechtbank 23 mei 2023 als ingangsdatum. Dit is de dag waarop de moeder het verzoekschrift heeft ingediend bij de rechtbank. Naar het oordeel van de rechtbank had de vader vanaf dat moment rekening kunnen en moeten houden met de vaststelling van de onderhoudsbijdrage voor [minderjarige 1] . Het lag op zijn weg om hier geld voor te reserveren.
behoefte van [minderjarige 1]
3.4.
Bij de berekening van de kinderalimentatie wordt eerst gekeken naar wat de kosten van een kind zijn. Dat wordt de ‘behoefte’ van het kind genoemd.
3.5.
Vast staat dat de ouders samen hebben gewoond. De rechtbank heeft geen informatie over de inkomenssituatie van de ouders ten tijde van het verbreken van hun relatie. De moeder stelt dat het huidig inkomen van de vader het toenmalig netto besteedbaar gezinsinkomen overstijgt en dat voor de behoefte van [minderjarige 1] moet worden aangesloten bij dat inkomen. [minderjarige 1] mag immers profiteren van de inkomensstijging aan de zijde van één van zijn ouders. Naar het oordeel van de rechtbank is deze stelling niet (voldoende) gemotiveerd betwist door de vader. Dat [minderjarige 1] sinds 2021 in Nederland woont tast deze berekeningsmethode niet aan, dus voor de behoefte zal worden gerekend met het huidig inkomen van de vader.
3.6.
Uit de jaarrekening volgt dat de winst van de onderneming van de vader € 54.769,- bedroeg in 2023. Het netto inkomen van de vader was dus € 3.609,- per maand. Voor het berekenen van het deel dat uitgegeven kon worden ten behoeve van [minderjarige 1] raadpleegt de rechtbank de tabellen die het Nederlands Instituut voor Budgetvoorlichting (Nibud) heeft ontwikkeld. Uit die tabellen volgt dat met een netto inkomen van € 3.609,- per maand gemiddeld € 487,- per maand kon worden uitgegeven voor [minderjarige 1] in 2023. [2] behoefte van [minderjarige 2] en [minderjarige 3]
3.7.
De vader is samen met zijn partner ook onderhoudsplichtig voor [minderjarige 2] en [minderjarige 3] . Zijn onderhoudsplicht voor hen is van gelijke rang met die voor [minderjarige 1] . Bij een dergelijke samenloop van onderhoudsverplichtingen moet de rechtbank beoordelen of de vader in staat is om aan al zijn onderhoudsverplichtingen te voldoen. [3] Daarvoor is van belang om te weten wat de behoefte van [minderjarige 2] en [minderjarige 3] is en welk aandeel de vader daarin moet leveren. Bij de bepaling van dat aandeel moet ook rekening worden gehouden met het feit dat ook de partner gehouden is om naar rato van draagkracht in die kosten bij te dragen. [4] Daarom zal de rechtbank hierna de behoefte van [minderjarige 2] en [minderjarige 3] beoordelen en ook de draagkracht van de partner van de vader.
3.8.
Om te kunnen beoordelen wat de behoefte van [minderjarige 2] en [minderjarige 3] is, moet de rechtbank vaststellen wat de vader en zijn partner nu te besteden hebben. Zoals hiervoor overwogen is het netto inkomen van de vader € 3.609,-. Desgevraagd is door de vader tijdens de zitting toegelicht dat zijn partner geen inkomen genereert. Zij is namelijk kortgeleden in Nederland komen wonen en spreekt de Nederlandse taal niet. Het komt de rechtbank niet redelijk voor om in dit stadium rekening te houden met inkomen aan de zijde van de partner. Naast het inkomen van de vader ontvingen zij ook een kindgebonden budget van € 265,- per maand. In totaal is het inkomen dus € 3.874,- per maand.
3.9.
Nu de rechtbank weet wat de vader en de partner te besteden hadden, kan de rechtbank berekenen welk gedeelte daarvan ongeveer aan de kinderen werd uitgegeven en wat dus de behoefte van de kinderen is. Daarvoor maakt de rechtbank gebruik van de tabellen die het Nederlands Instituut voor Budgetvoorlichting (Nibud) heeft ontwikkeld. Uit die tabellen volgt dat bij een gezinsinkomen van € 3.874,-, gemiddeld € 886,- per maand uitgaven voor hun kinderen in 2023, dus € 443,- per kind per maand. [5]
draagkracht ouders
3.10.
Bij de berekening van de kinderalimentatie moet vervolgens worden vastgesteld wat ieder van de ouders kan betalen. Dat wordt de ‘draagkracht’ van de ouders genoemd. Volgens de wet moeten de ouders namelijk naar draagkracht in de behoefte van de kinderen voorzien. [6]
3.11.
Daarvoor maakt de rechtbank gebruik van de methode die de Expertgroep Alimentatie van de Rechtspraak heeft ontwikkeld. Bij die methode kijkt de rechtbank naar wat er van het inkomen van een ouder overblijft nadat de noodzakelijke lasten zijn betaald. Aan de inkomstenkant rekent de rechtbank met het netto besteedbaar maandinkomen (NBI) van een ouder. Aan de uitgavenkant rekent zij met een woonbudget van 30% van het NBI en een forfaitair bedrag voor vaste lasten. Dat forfaitaire bedrag is gebaseerd op de bijstandsnorm. Daarnaast kan de rechtbank ook rekening houden met eventuele overige lasten. Die lasten moeten dan niet verwijtbaar en niet vermijdbaar zijn. Alle uitgaven vormen met elkaar het ‘draagkrachtloos inkomen’. Het NBI verminderd met het draagkrachtloos inkomen leidt tot de ‘draagkrachtruimte’. Van de draagkrachtruimte is 70% beschikbaar voor de kinderen. In dit geval ziet die berekening er – gebruikmakend van de formule die geldt voor 2023 – als volgt uit: 70% [NBI – (NBI X 0,3 + 1175)].
draagkracht vader
3.12.
Voor het bepalen van de draagkracht rekent de rechtbank ook hier op basis van de overlegde jaarrekening 2023 waarin een winst uit onderneming is genoemd van € 54.769,-. Het aannemen van een hogere verdiencapaciteit, zoals de moeder heeft gesteld, is niet redelijk, omdat de onderneming van de vader zich nog bevindt in haar opstartfase. Ook houdt de rechtbank rekening met een kindgebonden budget van € 265,- per maand. Het NBI is dan € 3.875,-.
3.13.
Volgens de hiervoor vermelde methode heeft de vader een draagkracht van € 1.077,- per maand. [7]
draagkracht moeder
3.14.
Voor het bepalen van de draagkracht rekent de rechtbank met de voorlopige jaarstukken 2023 waarin een winst uit onderneming van € 25.738,- wordt getoond. Ook rekent de rechtbank met een kindgebonden budget van € 458,- per maand. Het NBI is dan € 2.531,-.
3.15.
Volgens de hiervoor vermelde methode heeft de moeder een draagkracht van € 418,- per maand. [8]
draagkracht van [XX]
3.16.
Ter zitting is door de vader gesteld dat zijn partner sinds kort in Nederland woont en de Nederlandse taal niet of nauwelijks spreekt. Zoals ook is overwogen onder 3.8 is het naar het oordeel van de rechtbank niet redelijk om rekening te houden met een verdiencapaciteit.
3.17.
Voor wat betreft de draagkracht van de partner van de vader houdt de rechtbank rekening met een minimale bijdrage van € 50,- per maand voor beide kinderen.
verdeling kosten
3.18.
Zoals hiervoor onder 3.7 is overwogen, is aan de kant van de vader sprake van een samenloop van onderhoudsverplichtingen. De rechtbank moet in een dergelijk geval beoordelen of de vader in staat is aan al zijn onderhoudsverplichtingen te voldoen. Om dat te kunnen beoordelen moet de rechtbank ook rekening houden met de bijdragen die de andere onderhoudsplichtigen kunnen leveren. [9] Omdat de partner ook onderhoudsplichtig is voor [minderjarige 2] en [minderjarige 3] , zal de rechtbank de draagkracht van de vader vergelijken met die van de partner om zijn aandeel in de kosten van [minderjarige 2] en [minderjarige 3] vast te stellen. Om zijn aandeel in de kosten van [minderjarige 1] vast te stellen, vergelijkt de rechtbank de draagkracht van de vader met die van de moeder, omdat zij samen onderhoudsplichtig zijn voor [minderjarige 1] .
verdeling kosten [minderjarige 2] en [minderjarige 3]
3.19.
De vader heeft een draagkracht van € 1.077,- per maand en de partner van de vader € 50,- per maand, in totaal is er een draagkracht van € 1.127,-. Dit betekent dat de vader van de behoefte van [minderjarige 2] en [minderjarige 3] voor zijn rekening dient te nemen:
= € 847,- per maand,
en de partner:
= € 39,- per maand.
verdeling kosten [minderjarige 1]
3.20.
De vader heeft een draagkracht van € 1.077,- per maand en de moeder € 418,- per maand, in totaal is er dus een draagkracht van € 1.495,-. Dit betekent dat de vader van de behoefte van [minderjarige 1] voor zijn rekening dient te nemen:
= € 351,- per maand,
en de moeder:
= € 136,- per maand.
conclusie
3.21.
Gelet op het voorgaande dient de vader voor [minderjarige 2] en [minderjarige 3] € 847,- per maand bij te dragen en voor [minderjarige 1] € 351,- per maand. Samen is dat € 1.198,- per maand. De vader heeft echter maar een draagkracht van € 1.077,- per maand en dat is dus onvoldoende om in zijn onderhoudsverplichtingen te voorzien.
3.22.
In een dergelijk geval moet het beschikbare bedrag dan over de kinderen worden verdeeld, in beginsel gelijkelijk maar bijzondere omstandigheden kunnen aanleiding geven tot een andere verdeling. [10] De rechtbank ziet aanleiding voor een andere verdeling, want hier is er een verschil in wat ieder van de kinderen nodig heeft. De rechtbank zal daarom het tekort aan draagkracht van de vader naar rato van de hiervoor becijferde aandelen omslaan.
3.23.
Dit betekent dat de vader voor [minderjarige 1] beschikbaar heeft een bedrag van:
= € 316,- per maand,
en voor [minderjarige 2] en [minderjarige 3] een bedrag van:
= € 761,- per maand, dus € 381,- per kind per maand.
zorgkorting
3.24.
De vader heeft geen contact met [minderjarige 1] . Er is dus geen aanleiding om een zorgkorting aan te nemen.
indexering
3.25.
Omdat voormelde bijdrage ingaat op een datum gelegen voor 1 januari 2024 verhoogt de rechtbank de bijdrage per 1 januari 2024 met de wettelijke indexering van 6,2%.
alimentatie vooruitbetalen
3.26.
De vader moet de kinderalimentatie steeds vóór de eerste dag van de maand vooraf betalen. Het gaat namelijk om een bijdrage in de kosten die in die maand gemaakt worden en dan zou het te laat zijn als de alimentatie pas later in die maand wordt betaald.
uitvoerbaar bij voorraad
3.27.
De rechtbank verklaart de beslissing ‘uitvoerbaar bij voorraad’, zoals is verzocht. Dat wil zeggen dat de kinderalimentatie betaald moet worden, ook al wordt er hoger beroep ingesteld.
proceskosten
3.28.
De vader en de moeder moeten allebei hun eigen proceskosten betalen, omdat zij elkaars ex-partners zijn.

4.De beslissing

De rechtbank:
4.1.
bepaalt dat de vader met ingang van 23 mei 2023 een bedrag van € 316,- per maand en vanaf 1 januari 2024 € 336,- per maand moet betalen aan de moeder, als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [minderjarige 1] ;
4.2.
bepaalt dat de vader deze alimentatie wat de toekomstige termijnen betreft steeds vóór de eerste van de maand vooraf moet betalen;
4.3.
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
4.4.
bepaalt dat de vader en de moeder allebei hun eigen proceskosten moeten betalen, en
4.5.
wijst de verzoeken voor het overige af.
Dit is de beslissing van rechter mr. W.J. van den Bergh, tot stand gekomen in samenwerking met mr. T. Öztoprak, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 7 februari 2024 in aanwezigheid van de griffier.
Tegen deze beschikking kan - voor zover er definitief is beslist - door tussenkomst van een advocaat hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof in Den Haag. De verzoekende partij en verschenen belanghebbenden dienen het hoger beroep binnen de termijn van drie maanden na de dag van de uitspraak in te stellen. Andere belanghebbenden dienen het beroep in te stellen binnen drie maanden na de betekening van deze beschikking of nadat deze hun op andere wijze bekend is geworden.
Bijlagen:
Bijlage 1: berekening behoefte van minderjarige 1
Bijlage 2: berekening behoefte van minderjarige 2 en minderjarige 3
Bijlage 3: draagkracht van de vader
Bijlage 4: draagkracht van de moeder

Voetnoten

1.Artikel 1:402 van het Burgerlijk Wetboek
2.Bijlage 1: berekening behoefte van minderjarige 1.
3.Hoge Raad 13 december 1991, ECLI:NL:HR:1991:ZC0451
4.Hoge Raad 13 juli 2012, ECLI:NL:HR:BX1295
5.Bijlage 2: berekening behoefte van minderjarige 2 en minderjarige 3.
6.Artikel 1:397 lid 2 van het Burgerlijk Wetboek
7.Bijlage 3: draagkracht van de vader
8.Bijlage 4: draagkracht van de moeder
9.Hoge Raad 13 juli 2012, ECLI:NL:HR:2012:BX1295
10.Hoge Raad 9 maart 2018, ECLI:NL:HR:2018:314.