ECLI:NL:RBDHA:2024:15190

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
12 september 2024
Publicatiedatum
24 september 2024
Zaaknummer
SGR 24/5480
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet tijdig beslissen op Woo-verzoek met betrekking tot informatie over Palestina en Israël

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 12 september 2024, in de zaak SGR 24/5480, heeft de rechtbank het beroep van eiser gegrond verklaard. Eiser had een Woo-verzoek ingediend op 15 november 2023, gericht op informatie over 47 deelonderwerpen met betrekking tot Palestina en Israël. Verweerder, de minister van Buitenlandse Zaken, had het verzoek op 19 december 2023 buiten behandeling gesteld, omdat het verzoek te algemeen was en geen adres bevatte. Eiser maakte bezwaar en stelde verweerder in gebreke op 8 mei 2024, waarna hij op 23 mei 2024 beroep instelde wegens het niet tijdig beslissen.

De rechtbank oordeelde dat de beslistermijn was overschreden en dat het beroep gegrond was. De rechtbank stelde vast dat er op dat moment onvoldoende bewijs was van kwade trouw van eiser, ondanks de proceshouding van eiser die als formalistisch werd ervaren. De rechtbank benadrukte dat eiser niet eenzijdig kan bepalen hoe er over zijn verzoek wordt gecommuniceerd en dat een gesprek over de reikwijdte van het verzoek noodzakelijk kan zijn. De rechtbank bepaalde dat verweerder uiterlijk zes weken na de uitspraak een beslissing moet nemen op het Woo-verzoek en legde een symbolische dwangsom op van € 1,- per dag bij overschrijding van deze termijn, met een maximum van € 100,-. Eiser heeft geen proceskosten gemaakt die voor vergoeding in aanmerking komen, en is vrijgesteld van het griffierecht.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 24/5480

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 12 september 2024 in de zaak tussen

[eiser] , uit [woonplaats] (Duitsland), eiser

en

de minister van Buitenlandse Zaken, verweerder

(gemachtigde: mr. A. Zukaj)

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep dat eiser heeft ingesteld, omdat verweerder volgens hem niet op tijd heeft beslist op zijn bezwaarschrift gericht tegen de buiten behandelingstelling van zijn Woo-verzoek.
1.1.
Verweerder heeft op 5 juli 2024 een verweerschrift ingediend.
1.2.
De rechtbank heeft het beroep samen met het beroep met zaaknummer SGR 24/5483 op 29 augustus 2024 via een beeldverbinding op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser en de gemachtigde van verweerder.

Beoordeling door de rechtbank

Waar gaat deze zaak over?
2. Eiser heeft op 15 november 2023 een Woo-verzoek ingediend bij verweerder. Het verzoek zag kortgezegd op alle informatie over 47 deelonderwerpen die “verband houden met Palestina, Israël, de conflicten en oorlogen daaromtrent, de Nederlandse betrekkingen met Palestina en Israël en de standpunten van Nederlandse organen met Palestina en Israël”. Verweerder heeft bij besluit van 19 december 2023 besloten het Woo-verzoek niet in behandeling te nemen. Reden daarvoor was dat het verzoek geen adres bevat, [1] dat het verzoek te algemeen geformuleerd is en dat door eiser niet is meegewerkt aan verdere precisering van zijn verzoek [2] . Daartegen heeft eiser bezwaar gemaakt op 29 januari 2024. Op 8 mei 2024 heeft eiser verweerder in gebreke gesteld nadat er nog geen beslissing was genomen op zijn bezwaar. Op 23 mei 2024 volgde het beroep niet tijdig beslissen.
2.1.
Gelet op zijn proceshouding stelt verweerder dat eiser zich schuldig maakt aan misbruik van recht en dat het beroep daarom niet-ontvankelijk moet worden verklaard. In de aanloop naar het primaire besluit zijn meerdere pogingen gedaan om verzoeker te bewegen zijn Woo-verzoek nader te specificeren. Daar is door eiser destijds geen dan wel onvoldoende gebruik van gemaakt. Vervolgens heeft verweerder in de bezwaarfase voor een praktische benadering gekozen in het belang van eiser, en alsnog geprobeerd in overleg tot een voldoende gespecificeerd verzoek te komen dat wel in behandeling kon worden genomen in plaats van te volstaan met een beoordeling van de rechtmatigheid van de eerdere buitenbehandelingstelling. Zo heeft op 26 april 2024 een specificeringsgesprek plaatsgevonden en is eiser geïnformeerd over de wijze van verdere behandeling. Dat juist terwijl partijen nauw contact hadden en er concrete stappen werden gezet voor een inhoudelijke behandeling van het verzoek, eiser een ingebrekestelling heeft ingediend die werd opgevolgd door het onderhavige beroep, overviel verweerder. Bovendien heeft eiser op 15 mei 2024 nog twee gerelateerde Woo-verzoeken ingediend inzake VN-resoluties. Volgens verweerder is het eiser dan ook niet te doen om het voor een ieder openbaar maken van informatie, maar enkel om een overmatig beroep te doen op overheidsfaciliteiten en het verbeuren van een rechterlijke dwangsom. Mocht de rechtbank daar niet in meegaan, dan verzoekt verweerder om een verlengde beslistermijn vanwege onder meer de omvang en complexiteit van het Woo-verzoek. Hij verwacht binnen zes weken alsnog op het Woo-verzoek te beslissen. Ook verzoekt hij om niet het griffierecht te hoeven vergoeden gelet op de proceshouding van eiser.
Het oordeel van de rechtbank
Misbruik van recht
3. Eerst zal de rechtbank de vraag moeten beantwoorden of er sprake is van misbruik van recht. De bevoegdheid om bij de bestuursrechter beroep in te stellen kan namelijk niet worden ingeroepen voor zover deze bevoegdheid wordt misbruikt. [3] Daarvan kan sprake zijn als rechten of bevoegdheden zodanig evident worden aangewend zonder redelijk doel of voor een ander doel dan waartoe zij zijn gegeven, dat het aanwenden van die rechten of bevoegdheden blijk geeft van kwade trouw. [4]
3.1.
Naar het oordeel van de rechtbank is er op dit moment onvoldoende blijk van kwade trouw bij eiser. Daarbij acht zij het volgende van belang.
3.2.
Bij de beantwoording van de vraag of van misbruik van recht sprake is, wordt ook het eerdere (procedeer)gedrag van een verzoeker betrokken. [5] Hoewel de rechtbank in dit beroep toetst of eiser door de indiening daarvan het recht misbruikt, is daarom ook zijn opstelling in de onderliggende Woo-procedure van belang. Hoewel een indiener van een Woo-verzoek bij zijn verzoek geen belang hoeft te stellen, is de bevoegdheid tot het indienen van zo’n verzoek toegekend met als doel dat eenieder kennis kan nemen van overheidsinformatie. Omdat misbruik van recht zich kan voordoen indien een bevoegdheid wordt aangewend voor een ander doel dan waarvoor zij is gegeven, kan het doel van een Woo-verzoek relevant zijn om te beoordelen of misbruik van recht heeft plaatsgevonden.
3.3.
Eiser heeft op zitting verteld het verzoek te hebben ingediend omdat het ziet op een relevant en actueel onderwerp en dat de samenleving gediend is bij de openbaarheid van informatie daarover. Er wordt immers veel over het Israëlisch-Palestijns conflict geschreven en de door hem verlangde informatie is direct afkomstig uit primaire bronnen waardoor hij een goed beeld daarover kan krijgen. Wel zou hij een en ander met de kennis van nu anders aanpakken. Ten tijde van het indienen van zijn verzoek was hij onbekend met de Woo en wist hij niet hoe hij zijn verzoek het best kon formuleren. Hij had pas één keer eerder een Woo-verzoek ingediend. Dat hij destijds geen tijd had voor een gesprek met verweerder om zijn verzoek te specificeren, kwam omdat hij in een toetsperiode zat van zijn studie. Wel heeft hij altijd laten weten open te staan voor contact via e-mail of Discord. Hij heeft dit beroep ingediend omdat hij zwaar tilt aan het belang van rechtszekerheid en de daarmee samenhangende procedurele regels, zoals het naleven van de beslistermijnen.
3.4.
De rechtbank ziet zoals aangegeven vooralsnog geen aanleiding tot het aannemen van kwade trouw en daarmee van misbruik van recht, ondanks het feit dat eiser geen duidelijk doel heeft gesteld voor het doen van dit verzoek, de grote omvang van het verzoek en eisers formalistische proceshouding die heeft geleid tot het instellen van dit beroep terwijl er gecommuniceerd werd over een plan van aanpak. Hierbij is van belang dat niet in geschil is dat eiser tot op heden weinig ervaring heeft met de Woo-procedure en hij uiteindelijk in bezwaar heeft meegewerkt om tot de nodige precisering van het verzoek te komen. Dit neemt niet weg dat als eiser doorgaat met het doen van omvangrijke Woo-verzoeken bij verschillende ministeries zonder duidelijk doel en daarbij volhardt in de genoemde formalistische proceshouding, er weinig voor nodig is om op dit punt tot een ander oordeel te komen. De rechtbank gaat ervan uit dat eiser dit meeneemt bij het vervolg van de behandeling van zijn Woo-verzoek(en). Dit betekent ook dat eiser moet beseffen dat hij niet eenzijdig kan bepalen op welke wijze over het verzoek wordt gecommuniceerd en niet kan eisen dat dit bijvoorbeeld alleen via e-mail of Discord gebeurt. Juist bij het preciseren van omvangrijke verzoeken kan een gesprek in persoon over de reikwijdte van het verzoek en de (on)mogelijkheden voor verweerder om daarop te beslissen, noodzakelijk zijn.
3.5.
Ter voorlichting van eiser overweegt de rechtbank verder dat verweerder op grond van vaste jurisprudentie [6] bevoegd is te kiezen of hij in de bezwaarprocedure tegen het buiten behandeling stellen van een Woo-verzoek zich beperkt tot het beoordelen van de rechtmatigheid van het eerdere besluit dan wel alsnog op basis van informatie verkregen in bezwaar inhoudelijk op het verzoek wil beslissen. Voor zover eiser van mening is dat verweerder gehouden was om – naast de inhoudelijke behandeling die in bezwaar is aangevangen met de precisering van het verzoek – ook alvast een beslissing te nemen over de rechtmatigheid van de eerdere buitenbehandelingstelling, kan dit dan ook niet gevolgd worden. De bezwaar- en beroepsprocedure is voorts niet bedoeld om in het geval een Woo-verzoek alsnog in bezwaar in behandeling wordt genomen, de rechtmatigheid van de eerdere buitenbehandelingstelling te laten beoordelen als daarbij slechts een principieel belang bestaat.
Beroep niet tijdig beslissen
4. Tegen het niet tijdig nemen van een besluit kan beroep worden ingesteld. Het beroepschrift kan worden ingediend als het bestuursorgaan is tijdig een besluit te nemen, en er twee weken zijn verstreken nadat een schriftelijke ingebrekestelling door het bestuursorgaan is ontvangen. Tussen partijen is niet in geschil dat de beslistermijn is overschreden. Eiser heeft in lijn met de wet een ingebrekestelling verstuurd, en na de daarin gestelde termijn beroep ingesteld. Het beroep is daarom gegrond.
4.1.
Omdat het beroep gegrond is, moet de rechtbank een termijn bepalen waarbinnen verweerder alsnog moet beslissen. Als uitgangspunt geldt de wettelijke beslistermijn van twee weken na het verzenden van deze uitspraak. [7] Als de omvang van een Woo-verzoek daartoe aanleiding geeft, kan de bestuursrechter een andere termijn vaststellen. [8] De bestuursrechter kan dat ook doen in andere bijzondere gevallen. [9]
4.2.
Verweerder heeft uitgelegd langer de tijd nodig te hebben om op het bezwaar van eiser te beslissen. In het zomerreces is het lastig gebleken om zoekslagen uit te voeren, maar inmiddels is de inventarisatiefase afgerond. Er zijn documenten aangetroffen bij verschillende departementen, zodat er met verschillende partijen moet worden overwogen welke documenten al dan niet (gedeeltelijk) openbaar kunnen worden gemaakt. Omdat de rechtbank deze langere beslistermijn niet onredelijk acht en eiser zich hier niet tegen heeft verzet, zal de rechtbank een langere beslistermijn vaststellen. Verweerder moet daarom uiterlijk zes weken na de verzending van deze uitspraak beslissen op het Woo-verzoek.
4.3.
Vanwege de gang van zaken in deze procedure en de proceshouding van eiser bepaalt de rechtbank in afwijking van haar beleid [10] de dwangsom op een symbolisch bedrag van € 1,- per dag voor elke dag waarmee de beslistermijn wordt overschreden met een maximum van € 100,-. Een dwangsom is in de regel bedoeld als (financiële) prikkel om een weigerachtig bestuursorgaan te bewegen alsnog een besluit te nemen. Daar is in dit geval geen sprake van. Integendeel, verweerder heeft zich telkens proactief en bereidwillig opgesteld. Omdat in zoverre geen sprake is van een situatie waarvoor een beroep niet tijdig beslissen is bedoeld, ziet de rechtbank geen aanleiding om aan te sluiten bij de gebruikelijke hoogte van de dwangsom.

Conclusie en gevolgen

5. Het beroep is gegrond. Verweerder krijgt tot zes weken na de verzending van deze uitspraak de tijd om alsnog een besluit op het bezwaar van eiser te nemen. Als hij dat niet doet moet hij per dag dat hij te laat is met beslissen € 1,- aan eiser betalen. Daarbij geldt wel een maximum van € 100,-.
6. Eiser heeft geen proceskosten gemaakt die volgens de wet vergoed kunnen worden. Omdat eiser is vrijgesteld van het betalen van het griffierecht, komt de rechtbank niet toe aan de vraag of verweerder dit al dan niet aan hem dient te vergoeden.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • draagt verweerder op uiterlijk zes weken na de verzending van deze uitspraak alsnog een besluit op het bezwaar van eiser bekend te maken;
- bepaalt dat verweerder aan eiser een dwangsom van € 1,- moet betalen voor elke dag waarmee hij de hiervoor genoemde termijn overschrijdt, met een maximum van € 100,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D. Biever, rechter, in aanwezigheid van mr. B.D.A. Mantingh, griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 12 september 2024.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Vlg. artikel 4:5, van de Algemene wet bestuursrecht.
2.Vlg. artikel 4.1, vijfde en zesde lid, van de Woo.
3.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling), van 9 september 2020, (ECLI:NL:RVS:2020:2163).
4.Idem.
5.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling, van 11 juli 2018, (ECLI:NL:RVS:2018:2345).
6.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 12 april 2023, ECLI:NL:RVS:2023:1451.
7.Artikel 8:55d, eerste lid, van de Awb.
8.Artikel 8.4, eerste lid, van de Woo.
9.Artikel 8:55d, derde lid, van de Awb.
10.Zie ‘het Beleid extra dwangsom’ van de rechtbanken.