In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 12 september 2024, in de zaak SGR 24/5480, heeft de rechtbank het beroep van eiser gegrond verklaard. Eiser had een Woo-verzoek ingediend op 15 november 2023, gericht op informatie over 47 deelonderwerpen met betrekking tot Palestina en Israël. Verweerder, de minister van Buitenlandse Zaken, had het verzoek op 19 december 2023 buiten behandeling gesteld, omdat het verzoek te algemeen was en geen adres bevatte. Eiser maakte bezwaar en stelde verweerder in gebreke op 8 mei 2024, waarna hij op 23 mei 2024 beroep instelde wegens het niet tijdig beslissen.
De rechtbank oordeelde dat de beslistermijn was overschreden en dat het beroep gegrond was. De rechtbank stelde vast dat er op dat moment onvoldoende bewijs was van kwade trouw van eiser, ondanks de proceshouding van eiser die als formalistisch werd ervaren. De rechtbank benadrukte dat eiser niet eenzijdig kan bepalen hoe er over zijn verzoek wordt gecommuniceerd en dat een gesprek over de reikwijdte van het verzoek noodzakelijk kan zijn. De rechtbank bepaalde dat verweerder uiterlijk zes weken na de uitspraak een beslissing moet nemen op het Woo-verzoek en legde een symbolische dwangsom op van € 1,- per dag bij overschrijding van deze termijn, met een maximum van € 100,-. Eiser heeft geen proceskosten gemaakt die voor vergoeding in aanmerking komen, en is vrijgesteld van het griffierecht.