ECLI:NL:RVS:2024:5334

Raad van State

Datum uitspraak
29 november 2024
Publicatiedatum
21 december 2024
Zaaknummer
202406037/3/A3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om voorlopige voorziening inzake dwangsom opgelegd door de rechtbank

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op 29 november 2024 uitspraak gedaan op een verzoek om voorlopige voorziening van [verzoeker]. Dit verzoek volgde op een besluit van de minister van Buitenlandse Zaken van 19 december 2023, waarin het verzoek van [verzoeker] op grond van de Wet open overheid (Woo) niet in behandeling werd genomen. [Verzoeker] had eerder bezwaar gemaakt tegen dit besluit en beroep ingesteld wegens het niet tijdig nemen van een besluit. De rechtbank Den Haag verklaarde het beroep op 12 september 2024 gegrond en legde de minister op om binnen zes weken een besluit te nemen op het bezwaar van [verzoeker]. Tevens werd een dwangsom van € 1,- per dag opgelegd, met een maximum van € 100,-, voor het geval de minister deze termijn overschreed.

In het verzoek om voorlopige voorziening vroeg [verzoeker] om verhoging van de dwangsom. De voorzieningenrechter verzocht [verzoeker] om het spoedeisend belang van het verzoek te onderbouwen, waarop [verzoeker] op 7 oktober 2024 reageerde. De voorzieningenrechter oordeelde echter dat er geen spoedeisend belang was en dat er geen rechtvaardiging was voor het treffen van een voorlopige voorziening. Het verzoek werd dan ook als kennelijk ongegrond afgewezen. De minister werd niet verplicht om proceskosten te vergoeden.

Uitspraak

202406037/3/A3.
Datum uitspraak: 29 november 2024
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht(hierna: de Awb)) hangende het hoger beroep van:
[verzoeker], wonend in [woonplaats],
verzoeker,
tegen de uitspraak van rechtbank Den Haag van 12 september 2024 in zaak nr. 24/5480 in het geding tussen:
[verzoeker]
en
de minister van Buitenlandse Zaken.
Procesverloop
Bij besluit van 19 december 2023 heeft de minister besloten het verzoek van [verzoeker] op grond van de Wet open overheid (hierna: Woo) niet in behandeling te nemen.
Tegen dat besluit heeft [verzoeker] op 29 januari 2024 bezwaar gemaakt. Vervolgens heeft [verzoeker] op 23 mei 2024 beroep ingesteld wegens het niet tijdig nemen van een besluit.
Bij uitspraak van 12 september 2024 heeft de rechtbank het door [verzoeker] ingestelde beroep gegrond verklaard en de minister opgedragen om binnen zes weken na de uitspraak een besluit te nemen op het bezwaar van [verzoeker]. Als de minister dat niet doet, moet hij per dag dat hij de termijn van zes weken overschrijdt een dwangsom van € 1,- betalen met een maximum van € 100,-.
Tegen deze uitspraak heeft [verzoeker] hoger beroep ingesteld.
Ook heeft [verzoeker] de voorzieningenrechter gevraagd een voorlopige voorziening te treffen.
[verzoeker] heeft nadere stukken ingediend
Overwegingen
1.       De voorzieningenrechter doet uitspraak zonder zitting.
2.       Met het verzoek wil [verzoeker] bereiken dat de door de rechtbank opgelegde dwangsom van € 1,- per dag dat de minister de termijn van zes weken overschrijdt, met een maximum van € 100,-, wordt verhoogd. Naar aanleiding van dit verzoek heeft de voorzieningenrechter [verzoeker] verzocht mede te delen wat het spoedeisend belang, als bedoeld in artikel 8:81, eerste lid, van de Awb bij het verzoek is. [verzoeker] heeft in zijn reactie van 7 oktober 2024 medegedeeld dat het spoedeisend belang is uitgelegd in het verzoek om voorlopige voorziening.
3.       In wat [verzoeker] heeft aangevoerd ziet de voorzieningenrechter geen reden om spoedeisend belang aan te nemen. Er is dan ook geen rechtvaardiging voor het treffen van een voorlopige voorziening.
4.       Het verzoek moet als kennelijk ongegrond worden afgewezen.
5.       De minister hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. E.J. Daalder, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. S.R. Renkema, griffier.
w.g. Daalder
voorzieningenrechter
w.g. Renkema
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 29 november 2024
1071