ECLI:NL:RBDHA:2024:15165

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
27 september 2024
Publicatiedatum
24 september 2024
Zaaknummer
SGR 23/5319
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Juridische beoordeling van de jaarafrekening van de verdragsbijdrage over 2019 door het CAK

In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Den Haag het beroep van eiser tegen de definitieve jaarafrekening van de verdragsbijdrage over 2019, vastgesteld door het Centraal Administratie Kantoor (CAK). Eiser, woonachtig in Duitsland, heeft bezwaar gemaakt tegen de jaarafrekening die het CAK op 10 februari 2023 heeft verzonden, waarin de buitenlandbijdrage op € 2.439,28 is vastgesteld. Eiser stelt dat hij pas vanaf november 2019 in Duitsland woont en vindt het onbehoorlijk dat de bijdrage over 2019 pas in 2023 wordt ingevorderd. De rechtbank heeft vastgesteld dat eiser sinds 28 maart 2019 in Duitsland woont en dat de jaarafrekening correct is vastgesteld. De rechtbank concludeert dat het CAK de jaarafrekening voor 2019 juist heeft vastgesteld en verklaart het beroep ongegrond. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gedaan op 27 september 2024.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 23/5319

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 27 september 2024 in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] , Bondsrepubliek Duitsland, eiser

en

het Centraal Administratie Kantoor (CAK), verweerder

(gemachtigde: mr. J.M. Nijman).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de definitieve jaarafrekening van de verdragsbijdrage over 2019.
2. Op 10 februari 2023 heeft het CAK eiser de definitieve jaarafrekening over 2019 gestuurd. Daarin heeft het CAK de buitenlandbijdrage op grond van de Zorgverzekeringswet (Zvw) vastgesteld op € 2.439,28. De berekening van de bijdrage is weergegeven in een bijlage bij de beschikking. Daarbij is het CAK uitgegaan van negen maanden, maal de vaste nominale bijdrage van € 115,42.
3. Eiser heeft hiertegen op 27 februari 2023 bezwaar gemaakt. Bij besluit van 16 juni 2023 heeft het CAK het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
4. Tegen dit besluit heeft eiser beroep ingesteld. Het CAK heeft een verweerschrift ingediend.
5. De rechtbank heeft partijen schriftelijk bericht dat zij met de dossierstukken over voldoende informatie beschikt om schriftelijk uitspraak te doen. Daarbij heeft de rechtbank partijen gewezen op het recht om op een zitting te worden gehoord. Omdat beide partijen binnen de door de rechtbank gegeven termijn niet te kennen hebben gegeven dat zij van dit recht gebruik wensten te maken, heeft de rechtbank de zitting achterwege gelaten, het onderzoek in deze zaak gesloten en de uitspraakdatum bepaald op heden.

Beoordeling door de rechtbank

6. De rechtbank beantwoordt in deze zaak de vraag of de jaarafrekening voor 2019 juist is vastgesteld. De rechtbank beperkt zich in deze zaak tot dit jaar, omdat tegen die jaarafrekening bezwaar is gemaakt. Bij de beoordeling van deze zaak is een aantal wettelijke voorschriften van belang. Die zijn weergegeven in een bijlage bij deze uitspraak.
Wat ging er aan deze procedure vooraf?
7. Eiser, geboren op [geboortedatum] 1947, heeft de Nederlandse nationaliteit. Hij ontvangt een pensioen op grond van de Algemene ouderdomswet (AOW) en een pensioen van de Stichting Pensioenfonds ABP. Hij heeft op 4 november 2019 een aanvraagformulier ingevuld, waarin hij aangeeft dat hij in Duitsland woont. Daarbij heeft hij zijn woonadres in Ringe vermeld. Op 7 november 2019 heeft het CAK eiser geïnformeerd dat hij sedert 28 maart 2019 verdragsgerechtigd [1] is. Dat betekent dat eiser vanaf die datum recht heeft op medische zorg in zijn woonland (Duitsland) en dat hij daarvoor een verdragsbijdrage aan Nederland verschuldigd is. [2] De beslissing over het verdragsrecht en de verdragsbijdrage is door eiser niet aangevochten. Deze beslissing staat daardoor in rechte vast en kan niet meer worden aangevochten.
8. Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen de definitieve jaarrekening van de verdragsbijdrage over 2019. Dat bezwaar is bij het bestreden besluit van 16 juni 2023 ongegrond verklaard.
9. Wat eiser in beroep aanvoert komt hierop neer dat hij het onbehoorlijk vindt dat een bijdrage over het jaar 2019 pas in 2023 wordt ingevorderd. In een nadere toelichting heeft eiser uitvoerig zijn persoonlijke situatie toegelicht. Daarbij heeft hij (onder meer) belicht dat hij in 1990 is vertrokken naar Hongarije, dat hij daar jarenlang een eigen bedrijf had (jachtbouwer) en dat hij in 2019 met zijn Hongaarse partner naar Duitsland is vertrokken. Eiser wijst op het feit dat hij zich op advies van zijn broer in maart 2019 heeft laten inschrijven bij de Duitse gemeente [gemeente] , maar dat hij pas op 16 oktober 2019 in Hongarije is uitgeschreven en dat hij eerst met ingang van 1 november 2019 in Duitsland belastingplichtig was. Voor die datum, zo begrijpt de rechtbank, betaalde hij in Hongarije belastingen en premies.
10. Het CAK voert verweer door te stellen dat eiser sinds 28 maart 2019 in Duitsland woont. Daarom hebben eiser en zijn gezinsleden vanaf die datum recht op medische zorg in Duitsland. Bij de berekening van de buitenlandbijdrage is het CAK uitgegaan van negen maanden in 2019.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
11. De rechtbank is van oordeel dat de jaarafrekening juist is. Hieronder legt de rechtbank dit uit.
12. Met zijn beroep betoogt eiser in essentie dat hij maar een klein deel van 2019 in Duitsland woonde. Dit roept de vraag op wat in dat jaar eisers woonplaats was. Onder ‘woonplaats’ wordt verstaan de plaats waar een persoon pleegt te wonen. Het Hof van Justitie van de Europese Unie (Hof van Justitie) heeft geoordeeld dat, wanneer de rechtspositie van een persoon onder de wetgeving van meerdere lidstaten kan vallen, het begrip lidstaat waar een persoon woont, slaat op de lidstaat waar de betrokkene zijn normale woonplaats heeft en waar zich ook het gewone centrum van zijn belangen bevindt. [3] In artikel 11 van Verordening (EG) nr. 987/2009 zijn de door de rechtspraak van het Hof van Justitie ontwikkelde criteria op basis waarvan deze woonplaats kan worden bepaald, gecodificeerd. Als criteria worden onder meer genoemd de duur en de continuïteit van de aanwezigheid op het grondgebied van de betrokken lidstaten, de gezinssituatie en familiebanden, de huisvestingssituatie, alsmede de intentie van de betrokkene zoals die uit alle omstandigheden blijkt. Deze opsomming is echter niet uitputtend en voorziet niet in een rangorde. Het is aan de nationale rechter om, gelet op alle relevante elementen in het dossier, te beoordelen waar zich de woonplaats van de betrokkene bevindt. Hierbij zijn niet de formele indicaties, zoals inschrijving in een gemeentelijk inwonersregister, doorslaggevend, maar zijn de concrete feiten en omstandigheden bepalend voor de vraag waar de betrokkene het gewone centrum van zijn belangen heeft. Het begrip woonplaats in een lidstaat sluit niet uit dat de betrokkene een tijdelijke verblijfplaats in een andere lidstaat heeft. Volgens het Hof van Justitie kan een persoon, voor de toepassing van Vo 1408/71, echter niet tegelijkertijd beschikken over twee normale woonplaatsen op het grondgebied van twee verschillende lidstaten.
13. Uit het dossier kan worden opgemaakt dat eiser al geruime tijd niet meer in Nederland woont, dat hij in de periode van 1990 tot 2019 in Hongarije woonachtig was, en dat hij met ingang van 28 maart 2029 op een woonadres in Duitsland is ingeschreven. De verzekeringsinstelling in Duitsland, de AOK (Gesundheidskasse für Niedersachsen) heeft het recht van eiser op zorg in Duitsland met ingang van die datum door middel van het zogenaamde E121-formulier bevestigd. Uit het dossier blijken geen feiten en omstandigheden waaruit kan worden afgeleid dat het woonland van eiser vanaf 28 maart 2019 niet Duitsland is. Eiser stelt weliswaar dat hij zich pas op 16 oktober 2019 heeft laten uitschrijven uit Hongarije en dat hij pas vanaf 1 november 2019 belastingplichtig was in Duitsland, maar hiervoor heeft hij geen bewijs aangedragen. De rechtbank ziet daarom geen aanleiding voor het oordeel dat het CAK de buitenlandbijdrage voor de periode vanaf 28 maart 2019 tot en met 31 december 2019 niet heeft mogen vaststellen op het in de beschikking genoemde bedrag.
14. Voor zover eiser stelt dat het CAK sinds 2019 heel lang heeft gewacht met het vaststellen van de bijdrage en daardoor onbehoorlijk bestuur pleegt, treft zijn betoog ook geen doel. Uit de stukken leidt de rechtbank af dat het CAK bij de vaststelling van de voorlopige jaarafrekening voor het zorgjaar 2019 de in artikel 6.3.3, derde lid, van de Regeling zorgverzekering (Regeling) genoemde termijn (vóór 30 september van het jaar volgend op het jaar waarop de afrekening betrekking heeft) niet heeft overschreden. De definitieve afrekening kan plaats plaatsvinden na het tijdstip waarop zowel de aanslag inkomstenbelasting als de beschikking ‘niet in Nederland belastbaar inkomen’ onherroepelijk zijn geworden. Daarvoor is aansluitend dan nog een termijn van zes maanden in de Regeling opgenomen. Gesteld noch gebleken is dat het CAK die termijn heeft overschreden. Afgezien daarvan kan een eventuele overschrijding er hoe dan ook niet toe leiden dat eiser het in de definitieve jaarafrekening genoemde bedrag niet langer hoeft te betalen. De rechtbank overweegt in dit verband, onder verwijzing naar de uitspraken van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) [4] dat verweerder de bevoegdheid om een definitieve jaarafrekening vast te stellen ontleent aan artikel 69 van de Zvw en dat artikel 6.3.3, derde lid, van de Regeling slechts regels stelt over de wijze waarop verweerder die bevoegdheid dient uit te oefenen. Noch in de Regeling noch in de toelichting daarop valt te lezen dat deze bevoegdheid komt te vervallen bij overschrijding van de in artikel 6.3.3, derde lid, van de Regeling bedoelde termijn. De bedoelde termijn is dan ook geen verval- of verjaringstermijn. Hetgeen namens eiser hierover is aangevoerd, kan dan ook niet slagen.

Conclusie en gevolgen

15. De rechtbank concludeert dat het CAK de jaarafrekening voor 2019 juist heeft vastgesteld. Het beroep is ongegrond. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.J. Waterbolk, rechter, in aanwezigheid van
mr. H.J. Verspuij-Fung, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op
27 september 2024.
griffier rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Bijlage

Op dit beroep zijn de Verordening (EG) nr. 883/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 betreffende de coördinatie van de socialezekerheidsstelsels, de Zorgverzekeringswet en de Regeling zorgverzekering van toepassing.
Ingevolge artikel 24 van Vo 883/2004 heeft een rechthebbende op een wettelijk pensioen of uitkering die in een andere lidstaat van de Europese Unie is gaan wonen, recht op medische zorg in het woonland, ten laste van het pensioenland, voor zover die gepensioneerde in zijn woonland geen persoonlijk recht heeft op zorg.
Ingevolge artikel 30 van Vo 883/2004 mag vervolgens het pensioenland op de pensioenen van deze gepensioneerden een bijdrage inhouden, indien de kosten voor medische zorg voor rekening komen van het pensioenland.
Ingevolge artikel 69, tweede lid, van de Zvw zijn de in het buitenland wonende personen die recht hebben op zorg in hun woonland ten laste van Nederland een zogeheten buitenlandbijdrage verschuldigd. De wijze waarop die bijdrage wordt berekend, is neergelegd in artikel 6.3.1 tot en met 6.3.4 van de Regeling zorgverzekering.
Ingevolge artikel 11 van Vo 987/2009 dienen de lidstaten samen te werken met het oog op de vaststelling van de woonplaats van de personen op wie deze verordening en Verordening (EG) nr. 883/2004 van toepassing zijn, en elke lidstaat dient in geval van een geschil rekening te houden met alle relevante criteria om de kwestie op te lossen, zo nodig met inbegrip van de in het desbetreffende artikel van deze verordening genoemde criteria.
Ingevolge artikel 6.3.1, eerste lid, van de Regeling wordt de door een persoon, bedoeld in artikel 69 van de Zorgverzekeringwet, verschuldigde bijdrage berekend door de grondslag van de bijdrage te vermenigvuldigen met het getal dat wordt berekend uit de verhouding tussen de gemiddelde uitgaven voor zorg voor een persoon ten laste van de sociale zorgverzekering in het woonland van deze persoon, en de gemiddelde uitgaven voor zorg voor een persoon ten laste van de sociale zorgverzekeringen in Nederland.
Ingevolge artikel 6.3.1, tweede lid, aanhef en onder c, van de Regeling zorgverzekering, voor zover hier van belang, is de grondslag van de bijdrage gelijk aan de som van een bijdrage per maand overeenkomende met een twaalfde van het bedrag van de geraamde gemiddelde premie voor een verzekerde voor een zorgverzekering in het berekeningsjaar, bedoeld in artikel 4 van de Wet op de zorgtoeslag (nominale deel).
Ingevolge artikel 6.3.1b, van de Regeling wordt de voor een gezinslid van een verzekeringsplichtige verschuldigde bijdrage, bedoeld in artikel 6.3.1, door het CAK geheven en geïnd bij de verzekeringsplichtige.
Ingevolge artikel 6.3.3, derde lid, van de Regeling, voor zover hier van belang, stelt het CAK het verschil tussen de door de bijdrageplichtige en zijn gezinsleden verschuldigde bijdragen en de ingehouden en afgedragen of anderszins geinde bijdragen vast vóór 1 april van het jaar volgend op het kalenderjaar waarop de bijdrage betrekking heeft, indien slechts een bijdrage als bedoeld in artikel 6.3.1, tweede lid, onderdeel c, verschuldigd is.

Voetnoten

1.Verordening (EG) 83/2004 van het Europese Parlement en de Raad betreffende de coördinatie van sociale zekerheidsstelsels
2.Op grond van artikel 69 van de Zorgverzekeringswet
3.Arrest van het Hof van Justitie (Eerste Kamer) van 16 mei 2013, ECLI:EU:C:2013:303, punt 51
4.CRvB 30 december 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:4936 en CRvB 28 november 2012, ECLI:NL:CRVB:2012:BY4824