ECLI:NL:RBDHA:2024:15159

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
23 april 2024
Publicatiedatum
24 september 2024
Zaaknummer
SGR 23/4541, 23/4390, 23/4491
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Rechtspositie van politie-aspiranten en tijdelijke financiële tegemoetkoming in het arbeidsvoorwaardenakkoord

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 23 april 2024, worden de beroepen van drie politie-aspiranten behandeld die bezwaar hebben gemaakt tegen de afwijzing van een tijdelijke financiële tegemoetkoming bij hun salarisbetaling in december 2022. De regeling, die is opgenomen in het arbeidsvoorwaardenakkoord voor de politie, voorziet in een tegemoetkoming voor politieambtenaren in bepaalde schalen, maar sluit aspiranten uit. De rechtbank oordeelt dat de regeling niet onrechtmatig is en dat de korpschef niet verplicht was om deze tegemoetkoming aan de aspiranten toe te kennen. De rechtbank stelt vast dat de regeling niet in strijd is met het gelijkheidsbeginsel, het vertrouwensbeginsel of het evenredigheidsbeginsel. De eisers, die in opleiding zijn, hebben een andere functie dan de politieambtenaren die wel in aanmerking komen voor de tegemoetkoming. De rechtbank concludeert dat er geen ongerechtvaardigd onderscheid is gemaakt op basis van aanstellingsvorm en dat de regeling rechtmatig is. De beroepen worden ongegrond verklaard, wat betekent dat de loonstrook van december 2022 ongewijzigd blijft en dat er geen proceskosten of griffierechten vergoed hoeven te worden.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummers: SGR 23/4541, SGR 23/4390 en 23/4491

uitspraak van de meervoudige kamer van 23 april 2024 in de zaken tussen

[eiser 1] , uit [woonplaats 1] , eiser

(gemachtigde: P.J.J. Schaap),

[eiser 2] , uit [woonplaats 2] , eiser

(gemachtigde: mr. A.D.G. Liefting),

[eiser 3] , uit [woonplaats 3] , eiser

(gemachtigde: mr. M.H. Welter),
en

de korpschef van de politie, verweerder

(gemachtigde: mr. P.J.C. Garrels).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank de beroepen van eisers tegen de afwijzing van de toekenning van een tijdelijke tegemoetkoming [1] bij hun salarisbetaling in december 2022.
1.1. Eisers hebben bezwaar gemaakt tegen hun loonstrook van december 2022, waarbij verweerder hen geen tijdelijke tegemoetkoming heeft toegekend. Met afzonderlijke ongedateerde besluiten (de bestreden besluiten) heeft verweerder die bezwaren ongegrond verklaard.
1.2. Verweerder heeft gereageerd op de beroepen en in alle zaken verweerschriften ingediend.
1.3. De rechtbank heeft de beroepen op de zitting van 12 maart 2024 behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eisers met hun gemachtigden en de gemachtigde van verweerder, vergezeld door [naam 1] en [naam 2] .

Beoordeling door de rechtbank

Waar gaan deze zaken over?
2. In 2022 is afgesproken dat politieambtenaren die zijn aangesteld in het domein Uitvoering van het Landelijk Functiegebouw Nederlandse Politie (LFNP) en zijn ingeschaald in de schalen 4 tot en met 9, een tijdelijke financiële tegemoetkoming krijgen voor de verzwarende werkomstandigheden en onregelmatigheid als gevolg van de onderbezetting in het korps. Deze zaken gaan over de vraag of eisers, voor hun werkzaamheden als politieambtenaren in opleiding (aspiranten), die tegemoetkoming ook moeten krijgen.
Achtergrond
2.1.
Op 8 juni 2022 hebben de minister van Justitie en Veiligheid, de korpschef en de politievakbonden het ‘Arbeidsvoorwaardenakkoord sector Politie 1 januari 2022 tot en met 30 juni 2024’ ondertekend. Een onderdeel daarvan is een tijdelijke tegemoetkoming voor medewerkers die zijn aangesteld in het domein Uitvoering van het LFNP en die zijn ingeschaald in de schalen 4 tot en met 9. Deze medewerkers krijgen de tijdelijke tegemoetkoming van maximaal € 2.500,- bruto per jaar, die in december 2022, 2023 en 2024 wordt uitbetaald. De hoogte van de tijdelijke tegemoetkoming wordt bepaald aan de hand van de in de referteperiode door een medewerker ontvangen operationele toelage, verschuivingsvergoeding en overwerktoeslag. In het arbeidsvoorwaardenakkoord is als toelichting vermeld dat de komende jaren de werkdruk in de uitvoering zal aanhouden en dat het mede vanwege het behoud van medewerkers van groot belang is om een reële compensatie te bieden voor de extra belasting die hiermee samenhangt. Het arbeidsvoorwaardenakkoord en de daarin opgenomen regeling zijn in januari 2024 als algemeen verbindend voorschrift opgenomen in artikel V van het Verzamelbesluit rechtspositie politie 2023, gepubliceerd in het Staatsblad 2024, nummer 3.
2.2.
Aspiranten komen volgens deze regeling niet in aanmerking voor de tijdelijke tegemoetkoming. Velen van hen zijn het daar niet mee eens: zo’n 1.200 tot 1.300 aspiranten, onder wie eisers, hebben bezwaar gemaakt tegen het niet toekennen van de tijdelijke tegemoetkoming bij de salarisbetaling in december 2022.
Wat vinden partijen in beroep?
3.
Eisers voeren aan dat de regeling waaruit voortvloeit dat aspiranten, in tegenstelling tot medewerkers in het domein Uitvoering, geen recht hebben op een tijdelijke tegemoetkoming in strijd is met het gelijkheidsbeginsel. Verweerder maakt ten onrechte onderscheid tussen ambtenaren op grond van de soort aanstelling die zij hebben (onbepaalde of bepaalde tijd). Voor dit onderscheid bestaat geen objectieve rechtvaardiging. De regeling is bovendien in strijd met hogere regelgeving, te weten met artikel 47c, tweede lid, van de Politiewet. Daarom is de regeling onrechtmatig en moet de regeling onverbindend worden verklaard. Eisers stellen dat zij dezelfde feitelijke werkzaamheden hebben verricht als medewerkers in het domein Uitvoering. Zij zijn gebruikt om ‘gaten’ in de planning in het basisteam op te vullen. Dit veroorzaakte ook voor eisers extra werkdruk. Nu de regeling [2] is bedoeld als compensatie voor extra werkbelasting zouden eisers ook deze tijdelijke tegemoetkoming moeten ontvangen.
4. Verweerder handhaaft in zijn verweerschriften zijn standpunt dat de regeling rechtmatig is en dat de regeling ook niet in strijd is met het evenredigheids-, het gelijkheids- of het vertrouwensbeginsel. Ter zitting heeft verweerder nader toegelicht dat de regeling geen onderscheid maakt naar aanstellingsvorm.
Beoordeling door de rechtbank
5.
De regelgeving die voor deze zaken relevant is, staat in de bijlage bij deze uitspraak.
6. De rechtbank is van oordeel dat de beroepen ongegrond zijn. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
6.1.
De rechtbank Midden-Nederland [3] heeft in haar uitspraak van 18 januari 2024 geoordeeld dat de regeling niet onrechtmatig is en dat verweerder aan aspiranten geen tijdelijke tegemoetkoming hoefde toe te kennen. De regeling is niet in strijd met het evenredigheids-, het gelijkheids- of het vertrouwensbeginsel. Ook maakt de regeling geen ongerechtvaardigd onderscheid naar aanstellingsvorm.
6.2.
De gronden van beroep in deze zaken zijn nagenoeg dezelfde als die waarover in de uitspraak van 18 januari 2024 een oordeel is gegeven. De rechtbank komt tot dezelfde conclusie en heeft daartoe het volgende overwogen.
6.3.
Uit onder andere de uitspraak van het College van Beroep voor het bedrijfsleven van 26 maart 2024 volgt dat algemeen verbindende voorschriften zonder beperkingen exceptief aan geschreven dan wel ongeschreven hoger recht kunnen worden getoetst. [4] Tot het hogere recht waaraan algemeen verbindende voorschriften kunnen worden getoetst behoren de, al dan niet geheel of gedeeltelijk gecodificeerde, materiële algemene rechtsbeginselen: het gelijkheidsbeginsel, het vertrouwensbeginsel, het rechtszekerheidsbeginsel en ook het evenredigheidsbeginsel.
Is de tijdelijke tegemoetkoming in strijd met het gelijkheidsbeginsel?
7. De rechtbank onderschrijft het oordeel van de rechtbank Midden-Nederland [5] dat het niet in strijd is met het gelijkheidsbeginsel om eisers geen tijdelijke tegemoetkoming toe te kennen. Eisers waren als aspiranten nog in opleiding. Dit maakt dat de aard van hun functie wezenlijk verschilt van politieambtenaren met een LFNP-aanstelling. De rechtbank ziet dat dit verschil in de praktijk niet altijd wordt ervaren, omdat het voorkomt dat aspiranten worden ingezet op een manier die niet in lijn is met de gemaakte afspraken over de inzet tijdens de opleiding. Dit blijft echter beperkt tot een aantal exemplarische voorbeelden. Naar het oordeel van de rechtbank doen deze voorbeelden niet af aan de omstandigheid dat aspiranten een leerfunctie hebben, waarbij zij een andere verantwoordelijkheid hebben dan de politieambtenaren met een LFNP-aanstelling. Dit ziet de rechtbank ook terug in de omstandigheid dat in beginsel een ander nummer wordt gekoppeld aan de dienstvoertuigen waar aspiranten in meerijden en waar de meldkamer rekening mee houdt bij het toewijzen van incidenten. Het verschil in functie is in zoverre niet slechts een papieren werkelijkheid. Nu eisers ook niet hebben onderbouwd dat zij (structureel) op precies dezelfde wijze zijn ingezet als hun collega’s die wel in een LFNP-functie waren aangesteld, kan het beroep op het gelijkheidsbeginsel ook nu niet slagen. Van gelijke gevallen die ongelijk zijn behandeld is daarom geen sprake.
Maakt de tijdelijke tegemoetkoming ongerechtvaardigd onderscheid naar de duur van de aanstellingsvorm?
8. De rechtbank is van oordeel dat er in de regeling geen sprake is van een onderscheid naar tijdelijke of vaste aanstellingsvorm om voor de tijdelijke tegemoetkoming in aanmerking te komen. Zoals hiervoor in rechtsoverweging 7 is overwogen, is het relevante onderscheid voor het wel of niet in aanmerking komen voor de tijdelijke tegemoetkoming enkel gelegen in het al dan niet hebben van een aanstelling in een LFNP-functie. Zoals hiervoor al is geconcludeerd, is dit onderscheid gerechtvaardigd.
9. Wat eisers verder aanvoeren, maakt niet dat zij toch in aanmerking zouden moeten komen voor de tijdelijke tegemoetkoming. Verweerder heeft zijn standpunt voldoende gemotiveerd in zijn besluitvorming.
Is de wijze van berekening van de tijdelijke tegemoetkoming in strijd met het evenredigheidsbeginsel?
10. Verweerder heeft toegelicht dat hij bij de uitvoering van de regeling om doelmatigheidsredenen voor de berekening aansluit bij het administratiesysteem van de politie, dat uitgaat van de zogenaamde BVCM-perioden. Gelet op het grote aantal politieambtenaren dat in aanmerking komt voor de tijdelijke tegemoetkoming, maakt een andere wijze van berekening de regeling niet uitvoerbaar. De rechtbank oordeelt dat verweerder hiermee de gekozen wijze van berekening voldoende heeft toegelicht. Dit vindt de rechtbank een niet-onredelijke wijze van uitvoering en maakt de regeling en het bestreden besluit daardoor niet onrechtmatig.
10.1. De rechtbank heeft in de zaken van eisers geen argumenten gehoord waaruit blijkt dat het standpunt van verweerder niet kan worden gevolgd. De rechtbank is dan ook van oordeel dat verweerder voldoende heeft gemotiveerd dat de gekozen wijze van berekening geschikt, noodzakelijk en evenwichtig is. Daarbij neemt de rechtbank in aanmerking dat in de regeling van juni 2022 is bepaald dat de tegemoetkoming in december wordt uitbetaald, waaruit volgt dat de regeling voortvarend moest worden uitgevoerd. Van strijd met het evenredigheidsbeginsel is dan ook geen sprake.

Conclusie en gevolgen

11. De beroepen zijn ongegrond. Verweerder hoefde eisers geen tijdelijke tegemoetkoming toe te kennen. Dit betekent dat hun loonstrook van december 2022 ongewijzigd blijft. Verweerder hoeft geen griffierecht of proceskosten te vergoeden.

Beslissing

De rechtbank verklaart de beroepen ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.D. Gunster, voorzitter, en mr. G.P. Kleijn en
mr. P.T. Heblij, leden, in aanwezigheid van mr.J.R. van Veen, griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 23 april 2024.
griffier
voorzitter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Bijlage

Regelgeving

Op grond van artikel 47, eerste lid, aanhef en onder c, van de Politiewet 2012 worden bij of krachtens algemene maatregel van bestuur voorschriften vastgesteld betreffende de bezoldiging. Die algemene maatregel van bestuur is het Besluit bezoldiging politie.
Op grond van artikel 6, eerste en tweede lid, van het Besluit bezoldiging politie geldt voor de ambtenaar een salarisschaal en worden bij ministeriële regeling regels gesteld over de functies en de bij de functies behorende waardering. Die regeling is de Regeling vaststelling LFNP, waarin het Landelijk Functiegebouw Nederlandse Politie is vastgelegd.
Op grond van artikel 3 en 3a van het Besluit bezoldiging politie ontvangen aspiranten een tegemoetkoming voor de opleiding of een salaris, zoals dat in die bepalingen is uitgewerkt.
Op grond van artikel 47c, tweede lid, van de Politiewet 2012 maakt het bevoegd gezag geen onderscheid tussen ambtenaren in de arbeidsvoorwaarden op grond van het al dan niet tijdelijk karakter van de aanstelling, tenzij een dergelijk onderscheid objectief gerechtvaardigd is.

Artikel V Verzamelbesluit rechtspositie politie 2023.

1. In de jaren 2022, 2023 en 2024 wordt telkens een eenmalige uitkering uitbetaald aan ambtenaren die:
a. feitelijk en bij besluit vastgesteld, werkzaamheden verrichten behorende bij een LFNP-functie in het domein uitvoering, bedoeld in artikel 3, eerste lid, van de Regeling vaststelling LFNP, waaraan ten hoogste salarisschaal 9 is verbonden; of
b. zijn aangesteld in de functie medewerker Huisvesting, Services en Middelen B of medewerker Huisvesting, Services en Middelen D, als bedoeld in bijlage 1 bij de Regeling vaststelling LFNP, die takelwerkzaamheden uitvoeren die overeenkomen met de takelwerkzaamheden uit hoofde van een functie als bedoeld in onderdeel a.
2. De in het eerste lid bedoelde uitkering bedraagt de som van de brutobedragen aan toelagen en vergoedingen, genoemd in de artikelen 14, 27, achtste lid en 27b, van het Besluit bezoldiging politie, die zijn genoten in de periode van november van het voorgaande jaar tot en met oktober van het jaar van de uitbetaling, tot ten hoogste een totaalbedrag van € 2.500 bruto per uitkering.
3. Artikel 29a van het Besluit bezoldiging politie is niet van toepassing op de in het eerste lid bedoelde uitkering.
4. De uitkering wordt in de maand december uitbetaald.

Voetnoten

1.Arbeidsvoorwaardenakkoord sector Politie 2021, ministerie van Justitie en Veiligheid van 8 juni 2022.
2.Gelet op de toelichting bij artikel V van het Verzamelbesluit rechtspositie politie 2023.
3.ECLI:NL:RBMNE:2024:159. Deze uitspraak is aangehecht.
5.Rechtsoverweging 23.