ECLI:NL:RBDHA:2024:15107
Rechtbank Den Haag
- Voorlopige voorziening
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van een asielaanvraag en voorlopige voorziening in het kader van het Dublin-systeem
In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 17 september 2024, wordt het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd beoordeeld. Eiser, die de Syrische nationaliteit heeft, heeft zijn aanvraag ingediend, maar deze is door de minister van Asiel en Migratie niet in behandeling genomen, omdat Kroatië als verantwoordelijke lidstaat is aangemerkt. Eiser is het hier niet mee eens en verzoekt om een voorlopige voorziening.
De rechtbank oordeelt dat het beroep kennelijk ongegrond is. Eiser heeft aangevoerd dat hij vreest voor een behandeling in strijd met artikel 3 van het EVRM bij terugkeer naar Kroatië, en beroept zich op artikel 17 van de Dublinverordening. Echter, de rechtbank stelt vast dat eiser in Kroatië een verzoek om internationale bescherming heeft ingediend, wat betekent dat Kroatië terecht als verantwoordelijk is aangemerkt. De rechtbank wijst erop dat het interstatelijk vertrouwensbeginsel van toepassing is, wat inhoudt dat men erop mag vertrouwen dat andere lidstaten zich aan hun verplichtingen houden.
De rechtbank concludeert dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat Kroatië niet aan deze verplichtingen voldoet. Bovendien zijn de door eiser aangevoerde omstandigheden niet zodanig bijzonder dat verweerder gebruik had moeten maken van zijn discretionaire bevoegdheid om het asielverzoek aan zich te trekken. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en het verzoek om een voorlopige voorziening niet-ontvankelijk. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten.