ECLI:NL:RBDHA:2024:15050

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
23 augustus 2024
Publicatiedatum
23 september 2024
Zaaknummer
NL24.28019
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van het beroep inzake asielaanvraag en Dublinverordening

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Utrecht, wordt het beroep van eiser, die een asielaanvraag heeft ingediend, niet-ontvankelijk verklaard. Eiser had zijn asielaanvraag op 9 november 2022 ingediend, maar verweerder, de minister van Asiel en Migratie, heeft niet tijdig beslist. Eiser heeft op 3 januari 2023 verweerder verzocht om Italië te verzoeken hem over te nemen op basis van de Dublinverordening. De Italiaanse autoriteiten hebben dit verzoek op 4 maart 2023 (fictief) geaccepteerd. De rechtbank verwijst naar een eerdere uitspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State van 26 april 2023, waarin werd vastgesteld dat het interstatelijk vertrouwensbeginsel ten aanzien van Italië niet langer kan worden gehanteerd. Dit betekent dat verweerder verantwoordelijk is geworden voor de behandeling van de asielaanvraag van eiser vanaf de datum van deze uitspraak.

De rechtbank concludeert dat verweerder uiterlijk op 26 oktober 2023 op de aanvraag had moeten beslissen. Echter, door een besluit van 27 september 2022 zijn de beslistermijnen voor asielaanvragen met negen maanden verlengd. Dit betekent dat de termijn voor de beslissing op de aanvraag van eiser nog niet was verstreken op het moment dat hij op 26 juni 2024 een ingebrekestelling indiende. De rechtbank oordeelt dat de ingebrekestelling prematuur was, waardoor niet is voldaan aan de voorwaarden voor het indienen van een beroep op grond van het niet tijdig beslissen door verweerder. Daarom is het beroep van eiser niet-ontvankelijk verklaard.

De uitspraak is gedaan door mr. A. Skerka, rechter, en is openbaar gemaakt op 23 augustus 2024. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL24.28019
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen
[eiser], V-nummer: [V-nummer] , eiser (gemachtigde: mr. I.M. Zuidhoek),
en
de minister van Asiel en Migratie, voorheen de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid,verweerder

Procesverloop

Deze uitspraak gaat over het beroep dat eiser heeft ingediend, omdat verweerder niet op tijd heeft beslist op zijn aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd (hierna: aanvraag).

Overwegingen

1. De rechtbank heeft partijen laten weten dat zij een zitting niet nodig vindt en heeft gevraagd of zij het daarmee eens zijn. Omdat partijen daarna niet om een zitting hebben gevraagd, heeft de rechtbank het onderzoek gesloten en de zaak niet behandeld op een zitting.¹
2. Als een bestuursorgaan niet op tijd op een aanvraag beslist, dan kan de betrokkene daartegen in beroep gaan. Voordat hij beroep kan instellen, moet de betrokkene schriftelijk aan het bestuursorgaan laten weten dat binnen twee weken alsnog moet worden beslist op zijn aanvraag (de zogenoemde ingebrekestelling). Als er na twee weken nog steeds geen besluit is genomen, dan kan de betrokkene beroep instellen.²
Is het beroep van eiser ontvankelijk en gegrond?
3. Op grond van artikel 42, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw), wordt op de aanvraag van het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 van de Vw, zes maanden na ontvangst van de aanvraag een beschikking gegeven.
4. In artikel 42, zesde lid, van de Vw is bepaald dat indien in het kader van de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd, als bedoeld in artikel 28 van de Vw, wordt onderzocht of de aanvraag op grond van artikel 30 van de Vw niet in
1. Op grond van artikel 8:57 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
2 Dit volgt uit artikel 6:2 en 6:12 van de Awb.
behandeling dient te worden genomen, de termijn bedoeld in het eerste lid van artikel 42 van de Vw, aanvangt op het tijdstip waarop overeenkomstig de Dublinverordening wordt vastgesteld dat Nederland verantwoordelijk is voor de behandeling van het verzoek.
5. Eiser heeft op 9 november 2022 zijn asielaanvraag ingediend. Op 3 januari 2023 heeft verweerder Italië verzocht eiser op grond van artikel 13, eerste lid, van de Dublinverordening over te nemen. De Italiaanse autoriteiten hebben dit verzoek (fictief) geaccepteerd op 4 maart 2023.
6. De rechtbank stelt vast dat de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) in haar uitspraak van 26 april 2023 heeft bepaald dat ten aanzien van Italië niet langer van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan.³ De ABRvS heeft ook geoordeeld dat, alhoewel de Italiaanse autoriteiten voornemens zijn overdrachten als bedoeld in de Dublinverordening op enig moment te hervatten, het op dit moment nog niet mogelijk is vast te stellen wanneer het gebrek aan opvangfaciliteiten zal zijn opgelost en de overdrachten aan Italië weer kunnen worden hervat.
7. Vanaf het moment dat het voor verweerder duidelijk was of had moeten zijn dat een overdracht aan Italië in geval van eiser niet mogelijk was, is verweerder verantwoordelijk is geworden voor de behandeling van zijn asielaanvraag. De rechtbank stelt vast dat dit voor verweerder in ieder geval duidelijk was na de uitspraak van de ABRvS van 26 april 2023 en dat verweerder dan ook vanaf die datum verantwoordelijk is geworden voor de behandeling van de aanvraag van eiser.
8. Dat betekent dat verweerder in beginsel uiterlijk op 26 oktober 2023 op de aanvraag had moeten beslissen. Echter, sinds 27 september 2022 is het besluit met kenmerk WBV 2022/22 van kracht.⁴ Dit besluit heeft tot gevolg dat de beslistermijnen van asielaanvragen die op 27 september 2022 nog niet waren verstreken met negen maanden zijn verlengd. Dit geldt ook voor asielaanvragen die zijn ingediend vóór 1 januari 2023. De asielaanvraag van eiser valt onder het toepassingsbereik van dit besluit. De beslistermijn in zijn zaak is dus met negen maanden verlengd. De termijn om te beslissen op zijn aanvraag was daarom nog niet verstreken toen hij de ingebrekestelling op 26 juni 2024 indiende bij verweerder. De ingebrekestelling is daarmee prematuur. Dat maakt dat niet is voldaan aan de voorwaarden voor het indienen van een beroep op grond van het niet tijdig beslissen door verweerder, als bedoeld in artikel 6:12, tweede lid, van de Awb.
Conclusie en gevolgen
9. Het beroep is niet-ontvankelijk. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3 ECLI:NL:RVS:2023:1654, r.o. 4.3.3.
4 Staatscourant van 26 september 2022, nr. 25755.

Beslissing

- De rechtbank verklaart het beroep niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A. Skerka, rechter, in aanwezigheid van D.D. Bijlhout, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
23 augustus 2024

Documentcode: [documentcode]

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een hogerberoepschrift. U moet dit hogerberoepschrift indienen binnen 4 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.