In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank Den Haag het beroep van eiser, die stelt dat de minister van Asiel en Migratie niet tijdig heeft beslist op zijn aanvraag voor een machtiging tot voorlopig verblijf als familie- of gezinslid in het kader van nareis, in overeenstemming met artikel 8 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens. De rechtbank heeft vastgesteld dat partijen geen zitting hebben aangevraagd en heeft het onderzoek gesloten zonder verdere behandeling.
De rechtbank wijst het verzoek van verweerder af om het beroep aan te houden, omdat dit de prikkel om tijdig te beslissen zou wegnemen. Eiser had zijn aanvraag op 27 november 2023 ingediend, en de minister had de beslistermijn met drie maanden verlengd. Eiser heeft verweerder in gebreke gesteld, wat betekent dat het beroep terecht is ingediend. De rechtbank oordeelt dat het beroep gegrond is en dat verweerder alsnog binnen een bepaalde termijn een besluit moet nemen.
De rechtbank legt verweerder een beslistermijn van acht weken op, met de mogelijkheid tot verlenging in bijzondere gevallen. Tevens wordt verweerder verplicht om een dwangsom van € 100,- per dag te betalen voor elke dag dat de beslistermijn wordt overschreden, met een maximum van € 7.500,-. Eiser krijgt ook een vergoeding voor de proceskosten, vastgesteld op € 437,50, en het door hem betaalde griffierecht van € 187,- moet worden vergoed. De uitspraak is gedaan door rechter M.C. Verra en is openbaar gemaakt op 3 september 2024.