ECLI:NL:RBDHA:2024:15041
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beoordeling asielaanvraag en overdracht op basis van de Dublinverordening
In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Den Haag het beroep van eiser, een Iraakse nationaliteit, tegen het besluit van de minister van Asiel en Migratie om zijn asielaanvraag niet in behandeling te nemen. De minister stelde dat Duitsland verantwoordelijk was voor de aanvraag, omdat eiser eerder een asielaanvraag in Duitsland had ingediend. Eiser heeft op 4 februari 2024 een asielaanvraag ingediend in Nederland, maar de minister weigerde deze te behandelen op basis van de Dublinverordening. Eiser voerde aan dat er bijzondere, individuele omstandigheden waren die de overdracht aan Duitsland onevenredig hard maakten, met name de situatie van zijn oudste dochter die in een beschermde opvang verblijft. De rechtbank oordeelde dat de minister onvoldoende had gemotiveerd waarom hij geen aanleiding had gezien om de asielaanvraag op grond van artikel 17 van de Dublinverordening aan zich te trekken. De rechtbank verklaarde het beroep gegrond, vernietigde het bestreden besluit en droeg de minister op om de zaak opnieuw te beoordelen, waarbij de verklaring van Veilig Thuis van 19 augustus 2024 betrokken moest worden. De rechtbank veroordeelde de minister ook in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.750,-.