ECLI:NL:RBDHA:2024:15020

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
18 september 2024
Publicatiedatum
23 september 2024
Zaaknummer
NL23.34213
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van asielaanvraag van een Sierra Leoonse vreemdeling met lhbti-achtergrond en de actieve onderzoeksplicht van de minister

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 18 september 2024, wordt het beroep van eiser, een Sierra Leoonse asielzoeker, tegen de afwijzing van zijn asielaanvraag beoordeeld. De minister van Asiel en Migratie had de aanvraag op 3 oktober 2023 afgewezen, waarbij hij stelde dat de asielmotieven van eiser niet geloofwaardig waren. Eiser, die vanwege zijn seksuele gerichtheid problemen ondervond in Sierra Leone, kon door psychische aandoeningen niet gehoord worden. De rechtbank oordeelt dat de minister niet voldoende rekening heeft gehouden met de beperkingen van eiser en zijn actieve onderzoeksplicht niet is nagekomen. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit en draagt de minister op om binnen twaalf weken een nieuw besluit te nemen, waarbij de rechtbank benadrukt dat de minister alternatieve vormen van informatievergaring moet gebruiken, zoals het raadplegen van derden en lhbti-organisaties. De rechtbank concludeert dat het bestreden besluit onzorgvuldig is voorbereid en onvoldoende gemotiveerd, en dat eiser recht heeft op een vergoeding van zijn proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.34213

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 18 september 2024 in de zaak tussen

[eiser] , v-nummer: [nummer] , eiser

(gemachtigde: mr. P.L.E.M. Krauth),
en
de minister van Asiel en Migratie [1]
(gemachtigde: mr. S. Kowsari).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn asielaanvraag. De minister heeft de asielaanvraag van eiser met het bestreden besluit van 3 oktober 2023 in de verlengde procedure afgewezen als ongegrond.
1.1.
Eiser heeft zijn beroepschrift op 24 november 2023, 27 december 2023 en 12 februari 2024 aangevuld en daarbij nieuwe bewijsstukken overgelegd. De minister heeft op het beroepschrift gereageerd met een aanvullende motivering van 11 april 2024. Eiser heeft hierna op 14 juni 2024 zijn beroepschrift verder aangevuld.
1.2.
De rechtbank heeft het beroep op 5 juli 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van de minister.

Totstandkoming van het besluit

2. Eiser stelt van Sierra Leoonse nationaliteit te zijn en te zijn geboren op [geboortedatum] 1983. Eiser heeft op 19 december 2019 een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend. De minister heeft deze aanvraag op 4 mei 2020 niet in behandeling genomen, omdat Frankrijk op grond van de Dublinverordening [2] verantwoordelijk was voor de behandeling van eisers asielverzoek. Met de ongegrondverklaring van het door eiser ingestelde beroep en hoger beroep [3] is die beslissing onherroepelijk geworden.
2.1.
Eiser had uiterlijk op 4 oktober 2020 overgedragen moeten worden aan Frankrijk. [4] Omdat dit niet is gebeurd, heeft de minister eiser op 31 maart 2021 bericht dat Nederland verantwoordelijk is geworden voor het asielverzoek van eiser. De minister heeft eiser daarbij uitgenodigd een nieuwe asielaanvraag in te dienen, wat eiser op 14 april 2021 ook heeft gedaan. Uit rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State volgt echter dat in een situatie als die van eiser het rechtsgevolg van het op grond van de Dublinverordening genomen besluit van rechtswege komt te vervallen, zodat de minister niet mag eisen dat de vreemdeling een nieuwe asielaanvraag indient, maar opnieuw op de eerder ingediende aanvraag moet beslissen. [5] De rechtbank beschouwt het bestreden besluit van 3 oktober 2023 daarom als een besluit op de op 19 december 2019 door eiser ingediende asielaanvraag.
2.2.
Eiser is vanaf 4 mei 2021 meerdere keren gezien door een arts van MediFirst, waarbij telkens is geoordeeld dat hij vanwege een psychische aandoening niet gehoord kon worden. In het medisch advies van 30 november 2022 is geconcludeerd dat eiser nooit in staat zal zijn gehoord te worden. De minister heeft overleg gevoerd met de gemachtigde van eiser, waarbij door de gemachtigde is aangeven dat het op schrift stellen van het asielrelaas geen mogelijkheid is. De minister heeft daarom bij brief van 5 januari 2023 aan eiser verzocht om toestemming te geven om een Dublinonderzoek in Frankrijk op te starten naar de door eiser bij de Franse autoriteiten opgegeven asielmotieven. Bij brief van 1 februari 2023 heeft de gemachtigde van eiser aangegeven dat eiser geen toestemming wilde geven, maar dat de asielmotieven zijn gelegen in eisers seksuele gerichtheid. Op 2 en 30 maart 2023 heeft de gemachtigde van eiser medische stukken van eiser overgelegd, waarin de asielmotieven van eiser ook worden benoemd. De minister heeft vervolgens op 21 juni 2023 een voornemen tot afwijzing van de aanvraag bekend gemaakt. Eiser heeft hier bij brief van 19 juli 2023 zijn zienswijze op gegeven. Vervolgens heeft de minister het bestreden besluit genomen.

Beoordeling door de rechtbank

3. De rechtbank beoordeelt de afwijzing van de asielaanvraag van eiser. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
3.1.
Met het bestreden besluit heeft de minister ook beslist dat eiser geen reguliere verblijfsvergunning krijgt en dat hij wel voorlopig uitstel van vertrek om medische redenen krijgt, in afwachting van een definitieve beslissing op de ambtshalve beoordeling om toepassing van artikel 64 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000). [6] Eiser heeft daartegen geen beroepsgronden aangevoerd. De rechtbank beoordeelt deze besluitonderdelen daarom niet.
4. Het beroep is gegrond
.Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Het asielrelaas
5. Eiser legt aan zijn asielaanvraag ten grondslag dat hij in Sierra Leone problemen heeft ondervonden vanwege zijn homoseksuele gerichtheid.
Het bestreden besluit
6. De minister gaat uit van de door eiser gestelde identiteit, nationaliteit en herkomst. De door eiser gestelde homoseksuele gerichtheid vindt de minister niet geloofwaardig. Volgens de minister is de beschikbare informatie hierover te summier en is het niet gelukt om met alternatieve vormen van informatievergaring meer te weten te komen. Daarnaast is de beschikbare informatie volgens de minister niet eenduidig, omdat eiser wisselend heeft verklaard over een homoseksuele dan wel een biseksuele gerichtheid. De minister heeft de asielaanvraag daarom afgewezen als ongegrond.
6.1.
De door eiser in beroep overgelegde verklaringen van derden en foto’s maken het oordeel van de minister niet anders. De minister vindt deze stukken te summier en algemeen van aard. Eiser heeft nagelaten hierover nadere verklaringen af te leggen, aldus de minister. Volgens de minister komt eiser ook niet in aanmerking voor een reguliere verblijfsvergunning op humanitaire gronden, omdat eiser geen bijzondere, individuele omstandigheden heeft aangevoerd.
Het toetsingskader
7. Het is vaste rechtspraak [7] dat de omstandigheid dat een vreemdeling blijvend niet kan worden gehoord, op zichzelf niet in de weg staat aan het beslissen op een verzoek om internationale bescherming. Het uitgangspunt blijft dat het aan een vreemdeling is om zijn asielrelaas, en de elementen daarin zoals een bepaalde seksuele gerichtheid, aannemelijk te maken. In de situatie dat van de vreemdeling redelijkerwijs niet kan worden verwacht dat hij (een element van) zijn asielrelaas staaft, bijvoorbeeld omdat hij blijvend niet gehoord kan worden, rust er echter een actieve onderzoeksplicht op de minister en is het juist aan hem om nader onderzoek naar een asielaanvraag te doen, in plaats van aan een vreemdeling om aannemelijk te maken dat hij in aanmerking komt voor internationale bescherming. Werkinstructie 2021/12 [8] biedt in die situatie de mogelijkheid gebruik te maken van alternatieve vormen van informatievergaring, bijvoorbeeld doordat derden informatie over de asielmotieven van de vreemdeling kunnen verstrekken. Ook kan de minister informatie verkrijgen via een verzoek aan een andere EU-lidstaat op grond van de Dublinverordening, of via een individueel onderzoek bij de minister van Buitenlandse Zaken.
De beroepsgronden
Had eiser het voordeel van de twijfel moeten krijgen?
8. Eiser betoogt dat bij de beoordeling van zijn asielrelaas, voor zover dat bekend is, mede op grond van artikel 4, vijfde lid, van de Kwalificatierichtlijn [9] , hem het voordeel van de twijfel moet worden gegund.
8.1.
Deze beroepsgrond slaagt niet. Artikel 31, zesde lid, van de Vw 2000, waarin artikel 4, vijfde lid, van de Kwalificatierichtlijn is geïmplementeerd, noemt een aantal cumulatieve voorwaarden waaraan moet zijn voldaan om het voordeel van de twijfel te krijgen. Gesteld noch gebleken is dat eiser aan al deze voorwaarden voldoet. Voor zover eiser bedoelt te betogen dat hij het voordeel van de twijfel moet krijgen en aan hem een asielstatus moet worden verleend, omdat hij buiten zijn schuld om niet gehoord kan worden, volgt de rechtbank dat ook niet. Het is vaste rechtspraak dat alleen internationale bescherming kan worden verleend wanneer is gebleken dat een vreemdeling een gegronde vrees voor vervolging heeft of een reëel risico op ernstige schade loopt. [10]
Heeft de minister voorafgaand aan het besluit een lhbti-coördinator geraadpleegd?
9. Eiser betoogt dat uit de besluitvorming niet blijkt dat de minister een lhbti-coördinator heeft geraadpleegd, terwijl dat volgens Werkinstructie 2019/17 [11] verplicht is.
9.1.
Deze beroepsgrond slaagt. Ter zitting is weliswaar gebleken dat voorafgaand aan het uitbrengen van het voornemen de zaak is voorgelegd aan een lhbti-coördinator, maar dit is niet voldoende. De minister heeft ter zitting erkend dat dit in de beroepsfase, bij het opstellen van de aanvullende motivering, niet is gebeurd. Naar het oordeel van de rechtbank had dit in dit geval wel gemoeten. Eiser heeft in beroep namelijk vier verklaringen van lhbti-organisaties, drie verklaringen van derden, waaronder van zijn huidige partner en een expartner, en een aantal foto’s overgelegd. De minister heeft in deze informatie aanleiding gezien om het bestreden besluit aan te vullen. Gelet op deze hoeveelheid nieuwe informatie, afgezet tegen de zeer summiere informatie die ten tijde van de besluitvorming beschikbaar was, en rekening houdend met de bijzondere aard van de zaak, was de minister in het kader van de zorgvuldigheid gehouden om nogmaals een lhbti-coördinator te raadplegen.
Heeft de minister voldaan aan zijn actieve onderzoeksplicht?
10. Eiser betoogt dat Werkinstructie 2019/17 een hiaat bevat, omdat deze de nadruk legt op de persoonlijke verklaringen van de vreemdeling, maar niet voorziet in de situatie waarin de vreemdeling in het geheel niet kán verklaren.
10.1.
Werkinstructie 2019/17 ziet op het onderzoek naar en de beoordeling van de geloofwaardigheid in zaken waarin een lhbti-gerichtheid als asielmotief is aangevoerd. Deze werkinstructie staat echter niet op zichzelf, maar moet worden gezien in relatie tot andere werkinstructies die zien op de beoordeling van asielaanvragen, waaronder Werkinstructie 2014/10 over de inhoudelijke beoordeling van asielaanvragen [12] en eerder genoemde Werkinstructie 2021/12 over medische problematiek bij horen en beslissen in de asielprocedure. Deze laatste werkinstructie bevat in de paragrafen 4.6, 6 en 6.1 verschillende handvatten voor de beoordeling van het asielverzoek in de situatie waarin de vreemdeling niet kan verklaren. In deze werkinstructie staat, zoals ook onder 7 is weergegeven, dat in een situatie als deze op de minister een actieve onderzoeksplicht rust. De rechtbank begrijpt het betoog van eiser daarom zo dat de minister niet aan deze actieve onderzoeksplicht heeft voldaan en ook dat de minister niet voldoende rekening heeft gehouden met de bijzondere aspecten van deze zaak.
10.2.
Nadat is vastgesteld dat eiser blijvend niet gehoord kon worden, heeft de minister op 22 december 2022 telefonisch contact gehad met de gemachtigde van eiser. De gemachtigde heeft daarbij aangegeven dat het niet mogelijk was om het asielrelaas van eiser op schrift te stellen. Hierna heeft de minister op 5 januari 2023 een brief aan de gemachtigde gestuurd waarin hij eiser heeft gevraagd toestemming te geven om bij de Franse autoriteiten na te vragen welke asielmotieven eiser daar heeft opgegeven. Verder stond in deze brief het verzoek aan de gemachtigde om aan te geven of er familie, behandelaren of vertrouwenspersonen in Nederland waren die misschien iets over de asielmotieven van eiser zouden kunnen vertellen. Op 1 februari 2023 heeft de gemachtigde van eiser aangegeven dat het niet gelukt is om eiser toestemming te laten geven voor onderzoek bij de Franse autoriteiten. Op 2 maart 2023 heeft de gemachtigde van eiser medische stukken ingediend. Op 10 maart 2023 heeft de minister telefonisch aan de gemachtigde gevraagd om recentere medische stukken. De gemachtigde heeft op 30 maart 2023 weer nieuwe medische stukken ingediend. De minister heeft vervolgens op 21 juni 2023 het voornemen tot afwijzing van de asielaanvraag uitgebracht.
10.3.
Het betoog van eiser slaagt. Uit de onder 10.2 weergegeven gang van zaken blijkt, anders dan de minister stelt, niet van een voldoende actieve houding van de minister. De minister heeft enkel de gemachtigde van eiser gewezen op de in Werkinstructie 2021/12 genoemde alternatieve vormen van informatievergaring en heeft daarna afgewacht waar de gemachtigde mee zou komen. De minister heeft zich neergelegd bij het ontbreken van toestemming om navraag te doen bij de Franse autoriteiten, zonder kenbaar kennis te nemen van de verklaring van de gemachtigde in de brief van 1 februari 2023 dat er met eiser niet over Frankrijk te praten viel en dat niet duidelijk was of eiser begreep waar het verzoek om toestemming precies over ging. Uit die verklaring van de gemachtigde, en de aanvulling daarop in de zienswijze, valt namelijk op te maken dat eiser de gevolgen van het niet geven van toestemming voor onderzoek in Frankrijk niet kon overzien. Dit maakt ook dat de minister ten onrechte aan eiser tegenwerpt dat hij onvoldoende inspanning heeft geleverd om zijn asielrelaas kenbaar te maken en dat dit voor rekening en risico van eiser komt. De minister heeft zich verder ook neergelegd bij het ontbreken van een reactie van de gemachtigde van eiser op de vraag over de aanwezigheid van familie of vertrouwenspersonen in Nederland. Niet is gebleken dat de minister hierover nogmaals navraag heeft gedaan bij de gemachtigde. Ook is niet gebleken dat de minister met de gemachtigde van eiser heeft besproken of het mogelijk was om nadere vragen te stellen aan de medisch behandelaren van eiser of om navraag te doen bij Vluchtelingenwerk of bij organisaties waarvan bekend is dat zij contact hebben met lhbti-asielzoekers, zoals het COC en LGBT+ Asylum Support. Naar het oordeel van de rechtbank had hier een actievere houding van de minister verwacht mogen worden, in het kader van de samenwerkingsverplichting. Dat er mogelijkheden waren blijkt uit de verklaringen van derden die eiser uiteindelijk in beroep alsnog heeft overgelegd.
Heeft de minister bij de beoordeling van het asielrelaas voldoende rekening gehouden met de beperkingen aan de zijde van eiser?
11. Eiser betoogt dat zijn asielmotief ten onrechte ongeloofwaardig is geacht. Volgens eiser bestempelt de minister, mede gelet op de vastgestelde beperkingen, eisers verklaringen ten onrechte als te summier. Ook kent de minister volgens eiser ten onrechte onvoldoende waarde aan de in beroep overgelegde verklaringen.
11.1.
Ook dit betoog slaagt. Zoals onder 10.3 al is overwogen kan eiser niet verweten worden dat hij geen toestemming heeft gegeven om navraag te doen bij de Franse autoriteiten. De minister werpt dit dan ook ten onrechte aan eiser tegen, althans dit standpunt is onvoldoende gemotiveerd. Hiervoor wordt verwezen naar wat daarover eerder is overwogen. Bovendien heeft eiser in beroep nader toegelicht dat hij in zijn asielprocedure in Frankrijk enkel heeft verklaard wat hij van de mensensmokkelaar moest zeggen. De minister is daar niet op ingegaan. Verder werpt de minister onterecht aan eiser tegen dat er sprake zou zijn van tegenstrijdige verklaringen, omdat de ene keer wordt gesproken over homoseksualiteit en de andere keer over biseksualiteit. Eiser is hiermee namelijk voorafgaand aan de besluitvorming niet geconfronteerd, wat in beginsel wel is vereist. [13] Tot slot is de rechtbank van oordeel dat in de aanvullende motivering van 11 april 2024 onvoldoende rekening is gehouden met de beperkingen van eiser. Op geen enkele wijze blijkt dat de in beroep overgelegde verklaringen van derden zijn beoordeeld in het licht van Werkinstructie 2021/12 (over medische problematiek in de asielprocedure). In de aanvullende motivering wordt eiser namelijk meermaals tegengeworpen dat hij ergens geen verklaringen over heeft afgelegd of iets niet heeft uitgelegd. De rechtbank wijst in dit verband onder meer op de volgende passages:
“(…) Daarnaast heb u geen verklaringen afgelegd over deze bijeenkomsten zodat niet valt na te gaan wat deze bijeenkomsten voor u hebben betekent en hoe u ze hebt beleefd in relatie tot uw geaardheid.
(…) u geen verklaringen hebt afgelegd over uw contact met deze organisatie.
(…) Voor wat betreft het citaat in bewijsstuk 3 overweeg ik dat dit ook niet aannemelijk maakt dat u biseksueel bent. Het citaat betreft namelijk een zeer summiere verklaring waarin u aan de oppervlakte blijft. U hebt bijvoorbeeld niet uitgelegd wat u bedoeld met dat u door een hel ging, hoe u erachter bent gekomen dat u biseksueel bent en hoe het kwam dat u vervolgd werd. U hebt ook niet uitgelegd hoe u op uw 16e hebt ontdekt wat uw seksuele geaardheid is en wat u daarbij voelde en dacht terwijl u in een land woonde waar dit verboden is. Uit uw citaat blijkt onvoldoende hoe u de gebeurtenissen, voor uw vertrek naar Nederland, hebt beleefd en wat dit voor u heeft betekent.
(…) Voor bewijsstuk 5 oordeel ik ook dat dit niet uw seksuele geaardheid aannemelijk maakt. Dat [naam] aangeeft dat u in Sierra Leone ben betrapt met een mannelijke partner is onvoldoende om aannemelijk te maken dat dit ook daadwerkelijk is gebeurd. Nog los van dat [naam] niet als een objectieve bron kan worden aangemerkt, mag ook van u worden verwacht dat u over een dergelijke gebeurtenis specifieke en gedetailleerde informatie kunt
geven. Dat hebt u niet gedaan. (…).” [14]
De rechtbank ziet niet in hoe dit kan worden tegengeworpen aan een vreemdeling van wie vast staat dat hij niet over zijn asielmotieven gehoord kan worden en waarbij gebleken is dat het ook niet mogelijk is om het asielrelaas op schrift te stellen. Laat staan dat van eiser verwacht zou kunnen worden dat hij “over een dergelijke gebeurtenis specifieke en gedetailleerde informatie [kan] geven”. [15]
11.2.
Verder valt het aanmerken van een aantal van deze verklaringen als afkomstig van een niet-objectieve bron moeilijk te rijmen met het benoemen van verklaringen van derden als alternatieve vorm van informatievergaring in Werkinstructie 2021/12 en als (extra) bewijsmiddel in Werkinstructie 2019/7. Althans dit standpunt is onvoldoende gemotiveerd. Voor zover de minister vragen had over de inhoud of de totstandkoming van deze verklaringen had het, gelet op de op hem rustende actieve onderzoeksplicht, op zijn weg gelegen om de gemachtigde van eiser en/of de opstellers van de verklaringen daarover te bevragen.
In dit verband is van belang dat in Werkinstructie 2019/17 daarover juist staat opgenomen dat waarnemingen van de derde partij over (concrete gedragingen van) een vreemdeling de minister beter in staat stellen om tot een integrale beoordeling te komen. Deze feitelijke informatie (mits die informatie ogenschijnlijk klopt en de bron in algemene zin als betrouwbaar kan worden aangemerkt) kan daarom van toegevoegde waarde zijn en kan zelfs zwaarder wegen dan (bijvoorbeeld) een enkele verklaring dat de betreffende vreemdeling lhbti is. [16] Ook vermeldt deze werkinstructie dat bij twijfel over de objectiviteit van verklaringen van derden, er voor gekozen kan worden deze derde te horen. [17]
11.3.
De rechtbank kan zich niet aan de indruk onttrekken dat de door eiser in beroep overgelegde verklaringen strikt zijn beoordeeld aan de hand van Werkinstructie 2019/17 (over horen en beslissen in zaken met lhbti-gerichtheid als asielmotief), zonder daarbij de beperkingen die bij eiser spelen in aanmerking te nemen. Hierbij lijkt zich ook keuze van de minister te wreken om voorafgaand aan de aanvullende besluitvorming niet opnieuw een lhbti-coördinator te raadplegen.

Conclusie en gevolgen

12. Uit het voorgaande volgt dat het bestreden besluit onzorgvuldig is voorbereid en onvoldoende is gemotiveerd. Het bestreden besluit is dan ook in strijd is met de artikelen 3:2 en 3:46 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), zodat het beroep gegrond is. De rechtbank vernietigt daarom het bestreden besluit. De rechtbank ziet geen reden om de rechtsgevolgen van het besluit in stand te laten. De reden hiervoor is dat nader onderzoek door de minister naar de asielmotieven van eiser nodig is. Om die reden draagt de rechtbank niet aan de minister op om het gebrek te herstellen met een betere motivering of een ander besluit (een zogenoemde bestuurlijke lus). Daarbij komt dat de minister tijdens het beroep al de mogelijkheid heeft gekregen om het bestreden besluit van een aanvullende motivering te voorzien.
12.1.
De rechtbank bepaalt met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, van de Awb dat de minister een nieuw besluit moet nemen met inachtneming van deze uitspraak. De rechtbank geeft de minister hiervoor twaalf weken.
12.2.
Omdat het beroep gegrond is krijgt eiser een vergoeding van zijn proceskosten. De minister moet deze vergoeding betalen. Deze vergoeding bedraagt € 1.750,- omdat de gemachtigde van eiser een beroepschrift heeft ingediend en aan de zitting heeft deelgenomen. Verder zijn er geen kosten gemaakt die vergoed kunnen worden.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het besluit van 3 oktober 2023;
- draagt de minister op binnen twaalf weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op het bezwaar met inachtneming van deze uitspraak;
- veroordeelt de minister tot betaling van € 1.750,- aan proceskosten aan eiser.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.S.W. Kroon, rechter, in aanwezigheid van mr. R.P.H. Evers, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 4 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Voorheen de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Zowel de minister als de staatssecretaris worden voor de leesbaarheid in deze uitspraak aangeduid als de minister.
2.Verordening (EU) nr. 604/2013.
3.Rb. Den Haag, zp. Utrecht, 3 juli 2020, ECLI:NL:RBDHA:2020:7075, bevestigd in hoger beroep: ABRvS, 17 september 2020, zaaknummer 202003801/1/V3 (niet gepubliceerd).
4.Frankrijk heeft op 4 februari 2020 het claimakkoord op grond van artikel 18, eerste lid, onder d,
5.ABRvS 4 maart 2024, ECLI:NL:RVS:2024:881.
6.Op 3 november 2023 heeft de minister de ambtshalve beoordeling om toepassing van artikel 64 van de Vw 2000 ingewilligd.
7.Zie ABRvS 26 augustus 2020, ECLI:NL:RVS:2020:2057, overwegingen 2.1 tot en met 2.3.
8.WI 2021/12 Medische problematiek en horen en beslissen in de asielprocedure.
9.Richtlijn 2011/95/EU, ook wel de Definitierichtlijn genoemd.
10.Zie ABRvS 30 juni 2017, ECLI:NL:RVS:2017:1733, en 24 augustus 2018, ECLI:NL:RVS:2018:2815.
11.WI 2019/17 Horen en beslissen in zaken waarin lhbti-gerichtheid als asielmotief is aangevoerd.
12.WI 2014/10 Inhoudelijke beoordeling (asiel), per 1 juli 2024 vervangen door WI 2024/6 Geloofwaardigheidsbeoordeling (asiel).
13.Dit vloeit voort uit artikel 3.113, eerste lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000.
14.Aanvullende motivering, p. 3 en 4.
15.Pagina 3, laatste zin van de aanvullende motivering.
16.Paragraaf 3.1.1.
17.Paragraaf 3.1.2.