ECLI:NL:RBDHA:2024:14998

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
20 september 2024
Publicatiedatum
20 september 2024
Zaaknummer
09/272383-22 en 09/138584-22
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Materieel strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verwerping niet-ontvankelijkheidsverweer en rechtmatigheidsverweren in de SkyECC-zaak met veroordeling voor internationale en grootschalige handel in verdovende middelen

Op 20 september 2024 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in de SkyECC-zaak, waarin de verdachte werd beschuldigd van internationale en grootschalige handel in verdovende middelen. De rechtbank heeft het niet-ontvankelijkheidsverweer van de verdediging verworpen, waarbij werd aangevoerd dat het openbaar ministerie misleidende informatie had verstrekt over de rechtmatigheid van de SkyECC-data. De rechtbank oordeelde dat de interceptie van de SkyECC-gegevens rechtmatig was, uitgevoerd onder leiding van Franse autoriteiten met toestemming van een Franse rechter. De rechtbank concludeerde dat er geen aanwijzingen waren voor een schending van het recht op een eerlijk proces en dat de verdediging onvoldoende bewijs had geleverd voor haar claims.

De tenlastelegging omvatte verschillende feiten, waaronder voorbereidingshandelingen met betrekking tot de handel in cocaïne en het witwassen van een geldbedrag van € 32.390,-. De rechtbank oordeelde dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan het voorbereiden van de handel in cocaïne en het witwassen van het geldbedrag, maar sprak hem vrij van enkele andere tenlastegelegde feiten. De rechtbank legde een gevangenisstraf van 54 maanden op, rekening houdend met de ernst van de feiten en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. De rechtbank benadrukte de ontwrichtende invloed van de grootschalige drugshandel op de samenleving en de noodzaak van zware straffen om anderen te ontmoedigen.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Strafrecht
Meervoudige kamer
Parketnummer: 09/272383-22 en 09/138584-22 (tul)
Datum uitspraak: 20 september 2024
Tegenspraak
De rechtbank Den Haag heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[de verdachte],
geboren op [geboortedag] 1979 te [geboorteplaats] (Marokko),
BRP-adres: [adres 1] , [postcode] te [woonplaats] (Zuid-Holland).

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek is gehouden op de terechtzittingen van 2 augustus 2023, 31 oktober 2023, 11 en 18 januari 2024, 5 april 2024, 4 juli 2024, 19 juli 2024 (alle pro forma) en 6 september 2024 (inhoudelijke behandeling).
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. E.J. van Drongelen en van hetgeen door de verdachte en zijn raadslieden mr. M. van Stratum en mr. J.C. Reisinger (hierna: de verdediging) naar voren is gebracht.
De officier van justitie heeft op de terechtzitting van 6 september 2024 medegedeeld dat hij voornemens is een ontnemingsvordering als bedoeld in artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr) aanhangig te maken.

2.De tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is
als bijlage Iaan dit vonnis gehecht.

3.Inleiding

De zaak tegen de verdachte is onderdeel van een groter strafrechtelijk onderzoek, genaamd Zundert.
Naar aanleiding van informatie die via informanten bij het Team Criminele Inlichtingen (hierna: TCI) zijn binnengekomen en naar aanleiding van veiliggestelde SkyECC-berichten uit het onderzoek Argus, die aan het onderzoek Zundert ter beschikking werden gesteld, is het vermoeden ontstaan dat de verdachte zich, al dan niet samen met zijn broers, schuldig zou hebben gemaakt aan de (internationale) handel in harddrugs in georganiseerd verband. Voorts is uit de inhoud van de SkyECC-berichten het vermoeden ontstaan dat de verdachte op enig moment de beschikking zou hebben over 118 kilo/blokken cocaïne en dat de handel in harddrugs ook zou plaatsvinden in de winkel van de verdachte (een smartshop), genaamd [bedrijfsnaam] aan de [adres 2] te Leiden.
Na uitgebreid onderzoek, waarbij diverse observaties zijn verricht en diverse mobiele telefoons zijn afgeluisterd, is de verdachte op 18 april 2023 in zijn woning aan het [adres 1] te [woonplaats] aangehouden. Tijdens een doorzoeking van voornoemde woning zijn in de slaapkamer van de verdachte in een lade van een kledingkast twee witte stoffen zakken aangetroffen met daarin een contant geldbedrag van in totaal € 32.390,-. Voorts heeft een doorzoeking plaatsgevonden van het pand van [bedrijfsnaam] . In het pand zijn onder andere ponypacks, Inositol, cafeïne en Mannitol aangetroffen. Volgens de politie betreffen dit goederen die mogelijk gebruikt kunnen worden bij de handel in, dan wel het versnijden van verdovende middelen.
De verdachte wordt in onderhavige strafzaak thans - kort samengevat - verweten dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan:
- het (mede)plegen van voorbereidingshandelingen met betrekking tot de handel in cocaïne in de periode van 19 oktober 2020 tot en met 22 februari 2021 (feit 1);
- het (mede)plegen van voorbereidingshandelingen met betrekking tot de in- en/of uitvoer van cocaïne en heroïne in de periode van 19 oktober 2020 tot en met 22 februari 2021 (feit 2);
- het (mede)plegen van opzettelijk aanwezig hebben van 118 kilo/blokken cocaïne in de periode van 6 december 2020 tot en met 9 december 2020 (feit 3);
- het plegen van voorbereidingshandelingen met betrekking tot de handel in cocaïne op 18 april 2023 (feit 4);
- het witwassen van een geldbedrag van € 32.390,- op 18 april 2023 (feit 5).

4.De ontvankelijkheid van het openbaar ministerie

4.1
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk is in de strafvervolging van de verdachte. Daartoe heeft zij – kort samengevat – aangevoerd dat de wijze waarop het openbaar ministerie de verdediging en de rechtbank van informatie heeft voorzien ten aanzien van het verkrijgen van de SkyECC-data misleidend en opzettelijk onjuist is geweest en dat het voor de hand ligt dat er meer fouten door het OM zijn gemaakt, zodat er geen sprake meer kan zijn van een eerlijk proces als geheel.
4.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het verweer van de verdediging, onder verwijzing naar het arrest van de Hoge Raad van 13 juni 2023 (ECLI:NL:HR:2023:913) en het interstatelijke vertrouwensbeginsel, verworpen moet worden.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank stelt voorop dat zij geen aanleiding ziet om uit te gaan van een wezenlijk andere vaststelling van de gang van zaken rondom de vergaring en verwerking van de SkyECC-data in dit onderzoek, dan zoals weergegeven in de beantwoording van de prejudiciële vragen door de Hoge Raad en zij zal dan ook uitgaan van hetgeen de Hoge Raad heeft weergegeven in de beslissing van 13 juni 2023 (ECLI:NL:HR:2023:913).
Op basis van de vastgestelde feiten en omstandigheden concludeert de rechtbank dat niet is gebleken dat het openbaar ministerie moedwillig een onjuiste en onvolledige voorstelling van zaken heeft gegeven over de omvang van de betrokkenheid van de Nederlandse opsporingsautoriteiten bij de interceptie van de SkyECC-gegevens met als doel te voorkomen dat de opsporingsmethodes in Nederland op rechtmatigheid zouden kunnen worden getoetst. Weliswaar heeft het openbaar ministerie mondjesmaat informatie vrijgegeven en was niet vanaf het begin duidelijk hoe één en ander is verlopen, maar dat is niet voldoende om tot de conclusie te komen die de verdediging trekt.
Voorts leidt de rechtbank uit voornoemde vaststelling van de gang van zaken zoals weergegeven in het arrest van de Hoge Raad af dat de interceptie van de SkyECC-data heeft plaatsgevonden in een opsporingsonderzoek onder leiding van de Franse autoriteiten, met toestemming van een Franse rechter, op basis van Frans recht, met behulp van een interceptietool. Het interstatelijk vertrouwensbeginsel brengt in dat geval met zich dat van de rechtmatigheid van die interceptie (en de daarop volgende verstrekking) moet worden uitgegaan. Het is niet aan de Nederlandse strafrechter om de rechtmatigheid van onderzoekshandelingen van buitenlandse autoriteiten (van een land dat is aangesloten bij het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens, hierna: EVRM) te toetsen. Doet de Nederlandse rechter dat wel dan levert dat een aantasting van de soevereiniteit van dat land op.
De rechtbank is van oordeel dat het interstatelijk vertrouwensbeginsel maakt dat de rechtbank ervan uit moet gaan dat de verkrijging en verstrekking van cryptodata rechtmatig is geweest, nu de rechtbank mag vertrouwen op het handelen van opsporingsinstanties in een land dat is aangesloten bij het EVRM, zoals het geval is bij SkyECC. De rechtbank ziet in hetgeen de verdediging heeft aangevoerd geen aanleiding om dat niet te doen. De verdediging heeft voorafgaand aan de inhoudelijke behandeling weliswaar uitgebreide onderzoekswensen met bijlagen in het geding gebracht, maar heeft naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende concreet en duidelijk gemaakt dat een verzuim heeft plaatsgevonden dat tot niet-ontvankelijkheid dient te leiden. De rechtbank is van oordeel dat het door het openbaar ministerie verstrekte dossier alle voor toetsing noodzakelijke stukken bevat. Gelet op al het voorgaande wordt het verweer inhoudende dat er geen sprake is geweest van een eerlijk proces verworpen.
De rechtbank acht daarmee de officier van justitie ontvankelijk in de vervolging van de verdachte.

5.De bewijsbeslissing

5.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de verdachte moet worden vrijgesproken van het onder 4 ten laste gelegde feit en dat de onder 1, 2, 3 en 5 ten laste gelegde feiten wettig en overtuigend bewezen kunnen worden.
5.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich primair op het standpunt gesteld dat de SkyECC-data van het bewijs uitgesloten moet worden. Volgens de verdediging is het bewijs onrechtmatig verkregen en verwerkt en levert het daarom onbetrouwbaar bewijs op.
De verdediging heeft subsidiair integrale vrijspraak bepleit wegens het ontbreken van wettig en overtuigend bewijs.
Voor zover nodig zal de rechtbank hieronder ingaan op de door de verdediging gevoerde verweren.
5.3
Gebruikte bewijsmiddelen
De rechtbank heeft
in bijlage IIopgenomen de wettige bewijsmiddelen met de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden.
5.4
Bewijsoverwegingen
5.4.1
De rechtmatigheid van de SkyECC-data
Onrechtmatige verkrijging SkyECC gegevens?
De Hoge Raad heeft in eerder genoemd arrest naar aanleiding van prejudiciële vragen uiteengezet hoe de rechtmatigheid moet worden getoetst van de inzet van opsporingsbevoegdheden die in het buitenland zijn uitgeoefend. De inhoud en omvang van die toets hangt, onder meer, af van het antwoord op de vraag onder wiens verantwoordelijkheid de inzet van die opsporingsbevoegdheden in het buitenland heeft plaatsgevonden. Zoals reeds overwogen, is er bij de interceptie van de SkyECC-gegevens sprake geweest van opsporing in Frankrijk, onder verantwoordelijkheid van de Franse autoriteiten. De Hoge Raad heeft in zijn beschikking van 22 april 2022 (ECLI:NL:HR:2022:612) overwogen dat bij het optreden van een gemeenschappelijk onderzoeksteam, waar hier ook sprake van was, leidend is het nationale recht van de lidstaat waar de opsporingsbevoegdheid ten behoeve van een gemeenschappelijk onderzoeksteam wordt uitgeoefend en dat – kort gezegd – het verlenen van (technische) bijstand vanuit de Nederlandse politie bij de uitoefening van een opsporingsbevoegdheid door de autoriteiten van een andere deelnemende lidstaat niet meebrengt dat de verantwoordelijkheid voor het opsporingsonderzoek alsnog op Nederland is komen te rusten. Het verweer van de verdediging dat sprake is van een medeverantwoordelijkheid van Nederland wordt om die reden niet gevolgd.
Het behoort dan ook niet tot de taak van de Nederlandse strafrechter om te toetsen of de wijze waarop dit Franse onderzoek is uitgevoerd strookt met de daarvoor in Frankrijk geldende rechtsregels noch of de Franse rechter hiervoor een machtiging heeft kunnen verlenen. De taak van de Nederlandse strafrechter is in dit geval ertoe beperkt te waarborgen dat de wijze waarop van de resultaten van dit onderzoek in de strafzaak tegen de verdachte gebruik wordt gemaakt, geen inbreuk maakt op zijn recht op een eerlijk proces overeenkomstig artikel 6, eerste lid, van het EVRM.
De rechtbank ziet in het dossier geen aanwijzingen waaruit zou kunnen blijken dat in het Franse onderzoek sprake is geweest van een evidente schending van artikel 6 EVRM dan wel van een schending van artikel 8 EVRM die zodanig ernstig is dat deze tevens een schending van artikel 6 EVRM oplevert.
Anders dan de verdediging heeft betoogd, is de rechtbank van oordeel dat het arrest van het Hof van Justitie van 30 april 2024 geen wezenlijk ander licht werpt op de onderhavige zaak. In die zaak ging het immers om verzoeken tot het verkrijgen van het bewijs op basis van de EOB-richtlijn. Daarentegen heeft Nederland in deze zaak het bewijsmateriaal, te weten SkyECCdata, binnen de context van een JIT vergaard. In artikel 3 en de considerans van de EOB-richtlijn is opgenomen dat dergelijke onderzoeksmaatregelen - het instellen van een gemeenschappelijk onderzoeksteam - daarvan zijn uitgezonderd. De rechtbank overweegt dat lidstaten die partner zijn bij een JIT, immers specifieke afspraken met elkaar maken, neergelegd in een overeenkomst, over de wijze waarop zij bewijs vergaren en met elkaar delen. Het ligt daarbij in de rede dat zij elkaar nauwgezet op de hoogte houden van hun vorderingen. Dat is een wezenlijk andere vorm van rechtshulp dan uitvaardiging en tenuitvoerlegging van een EOB. De rechtbank is dan ook van oordeel dat de EOB-richtlijn niet van toepassing is op de situatie waarin de bewijsvergaring via een JIT tot stand is gekomen.
De verdediging heeft het standpunt ingenomen dat artikel 31 van de EOB-richtlijn is overtreden, aanzien dit artikel ziet op een situatie waarin geen sprake is van een EOB. Zelfs als dat artikel al van toepassing zou zijn en zou zijn overtreden, dan zal de verdachte bij de overtreding een concreet belang en daadwerkelijk geleden nadeel moeten hebben. Dat betekent dat, zoals de rechtbank eveneens in haar beslissing van 18 januari 2024 en ter zitting van 6 september 2024 heeft overwogen, de verdediging bij de onderbouwing van haar verweer feiten en omstandigheden ten grondslag moet leggen waaruit een 'begin van aannemelijkheid' naar voren komt dat zich in het opsporingsonderzoek een onregelmatigheid heeft voorgedaan die de rechtmatigheid van het voorbereidend onderzoek raakt. De rechtbank is van oordeel dat de verdediging geen onregelmatigheden in onderhavig onderzoek dan wel in de overige (buitenlandse) onderzoeken aannemelijk heeft gemaakt.
Verwerking SkyECC gegevens
De rechtbank stelt voorop dat verwerking van de SkyECC-data gelet op Richtlijn 2016/680 ziet op de verwerking van persoonsgegevens door bevoegde autoriteiten ten behoeve van de voorkoming, opsporing en vervolging van strafbare feiten en de tenuitvoerlegging van straffen. Die vaststelling brengt mee dat Unierecht van toepassing is, waaronder de artikelen 7 en 8 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie (het Handvest). Daarnaast geldt in dit verband artikel 8 EVRM. Uit de bepalingen uit het Handvest en artikel 8 EVRM volgt dat beperkingen op die rechten zijn toegestaan, mits die bij wet zijn voorzien en in een democratische samenleving noodzakelijk zijn in het belang van de nationale veiligheid, de openbare veiligheid of het economisch welzijn van het land, het voorkomen van wanordelijkheden en strafbare feiten, de bescherming van de gezondheid of de goede zeden of voor de bescherming van de rechten en vrijheden van anderen.
De vraag die voorligt is of met het gebruik van de SkyECC-data een inbreuk is gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van de verdachte. De verdachte heeft in politieverhoren en ter terechtzitting ontkend dat hij de gebruiker was van het SkyECC-account dat door de politie aan hem wordt toegekend. De verdediging heeft voorts niet onderbouwd op welke wijze een inbreuk op de persoonlijke levenssfeer van de verdachte is gemaakt.
Van belang is dat de rechter-commissarissen in hun proces-verbaal van 6 mei 2021 toegelicht, dat zij hebben meegewogen dat de informatie niet op een andere, minder ingrijpende wijze kon worden verkregen en worden gebruikt. Verder hebben zij voorwaarden geformuleerd om de inbreuk zoveel mogelijk te beperken. De rechtbank komt op grond hiervan tot het oordeel dat is voldaan aan de proportionaliteiteis en de subsidiariteitseis.
De rechtbank is van oordeel dat geen vormverzuimen of andere onrechtmatigheden zijn gebleken bij het verwerken van de SkyECC-data. Die verwerking van de SkyECC-data brengt derhalve geen schending van het recht op een eerlijk proces zoals neergelegd in artikel 6 EVRM met zich mee.
Betrouwbaarheid van de SkyECC-gegevens
Tot uitgangspunt mag worden genomen dat onderzoek dat onder verantwoordelijkheid van buitenlandse autoriteiten is uitgevoerd, op zodanige wijze is verricht dat de door dat onderzoek verkregen resultaten betrouwbaar zijn. Als echter aanwijzingen voor het tegendeel bestaan, is de rechter gehouden de betrouwbaarheid van die resultaten te onderzoeken.
De verdediging heeft onvoldoende concrete aanwijzingen naar voren gebracht waaruit zou kunnen worden afgeleid dat aan de betrouwbaarheid van het buitenlandse onderzoek moet worden getwijfeld. Verder is, mede in het licht van het dossier, onvoldoende onderbouwd dat aan de betrouwbaarheid van de gegevens die zijn verkregen en in het dossier aanwezig zijn, zou moeten worden getwijfeld. De rechtbank gaat dan ook uit van de betrouwbaarheid van die gegevens en verwerpt dit verweer. Wel betracht de rechtbank extra behoedzaamheid bij de interpretatie van berichten en bij het bepalen van de context ervan, wanneer een deel van de berichten ontbreekt.
Conclusie
De rechtbank verwerpt de verweren van de verdediging. De rechtbank ziet geen aanleiding om de SkyECC-data van het bewijs uit te sluiten.
5.4.2
Is de verdachte de gebruiker geweest van het SkyECC-account [accountnaam 1] ?
De rechtbank stelt op basis van de inhoud van de bewijsmiddelen vast dat de verdachte de gebruiker is geweest van het SkyECC-account [accountnaam 1] in de periode van 3 september 2020 tot en met 6 maart 2021.
De rechtbank ziet geen aanleiding om te twijfelen aan het proces-verbaal waarin de politie de identificatie van de gebruiker van dit account heeft gerelateerd. De gebruiker van dit account heeft in de SkyECC-berichten meerdere malen feiten en omstandigheden genoemd en foto’s verstuurd die, in onderlinge samenhang bezien, te herleiden zijn tot de verdachte. De rechtbank wijst in dit verband met name op het volgende.
Uit de SkyECC-berichten blijkt dat [accountnaam 1] een (smart)shop in Leiden heeft en dat [accountnaam 1] ook het adres [adres 2] in een bericht heeft genoemd als “mijn adres is [adres 2] ”. De verdachte is eigenaar van de smartshop [bedrijfsnaam] aan de [adres 2] te Leiden.
In een SkyECC-gesprek op 13 januari 2021 rond 20.00 uur geeft [accountnaam 1] aan dat hij samen met iemand anders was aangehouden, dat zij na de controle richting zijn zaak waren gelopen, en dat “ze” vervolgens undercover langs die zaak waren gereden.
Uit de politiesystemen is gebleken dat de verdachte op 13 januari 2021 omstreeks 20.30 uur samen met iemand anders staande is gehouden door de politie. De verdachte en die andere persoon werden na de staande houding kortstondig geobserveerd en gevolgd door de politieambtenaren die in burger gekleed waren en in een onopvallend politievoertuig reden. De discrepantie in tijd wordt verklaard door de UTC + 1 tijd.
In een gesprek geeft [accountnaam 1] aan dat zijn schoonouders in België wonen. De verdachte heeft verklaard dat hij Belgische schoonouders heeft.
[accountnaam 1] maakte in de periode van 9 september 2020 tot en met 7 maart 2021 gebruik van het IMEI-nummer [IMEI-nummer] . Uit de gevorderde gegevens blijkt dat dit IMEI-nummer het meest van één basisstation gebruik heeft gemaakt in de voor nachtrust bestemde tijd tussen 22.00 uur en 07.00 uur, te weten het basisstation aan het [plek] te [woonplaats] . Dit basisstation heeft de woning van de verdachte aan het [adres 1] te [woonplaats] binnen zijn theoretisch bereik.
Een verbalisant heeft gerelateerd dat hij op twee foto’s die [accountnaam 1] via SkyECC heeft verstuurd, het interieur van [bedrijfsnaam] heeft herkend.
Op grond van het vorenstaande – in onderlinge samenhang bezien – staat voor de rechtbank vast dat de verdachte de gebruiker is geweest van het SkyECC-account [accountnaam 1] en ziet zij geen aanknopingspunten aanwezig om te veronderstellen dat iemand anders dan de verdachte, (mede) gebruik heeft gemaakt van dit SkyECC-account, zoals door de verdediging gesteld.
Het voorwaardelijke verzoek van de verdediging
Het voorwaardelijke verzoek van de verdediging om de TCI-informant die de verdachte heeft gekoppeld aan het telefoonnummer [telefoonnummer] als getuige te horen, behoeft geen bespreking meer, nu de rechtbank deze informatie niet als bewijs heeft gebruikt ter identificatie van de verdachte als gebruiker van het SkyECC-account [accountnaam 1] .
5.4.3
Welke strafrechtelijk verweten gedragingen blijken uit de chats?
Ten aanzien van feit 1
De verdachte heeft in de periode van 19 oktober 2020 tot 22 februari 2021 met een PGP-telefoon in verschillende SkyECC-gesprekken contact gehad met verschillende personen, onder wie de gebruikers van de SkyECC-accounts [accountnaam 2] , [accountnaam 5] , [accountnaam 6] , [accountnaam 7] en [accountnaam 8] .
In deze gesprekken heeft de verdachte cocaïne aangeboden aan voornoemde SkyECC-gebruikers, dan wel aangeboden gekregen, waarbij informatie werd uitgewisseld over de prijs, de kwaliteit en de beschikbaarheid van de cocaïne.
De rechtbank ziet geen aanleiding om er aan te twijfelen dat in de SkyECC-gesprekken wordt gesproken over cocaïne. Door de verdachte zijn verschillende malen foto’s van witte blokken met een stempel erop verstuurd. Voorts wordt gesproken over prijzen die passen bij de prijs van een kilo cocaïne. Tevens wordt gesproken over “blokken”, “colo”, “boli”, “koken”, “roken” en “snuif”. Algemeen is bekend dat met de termen “colo” en ”boli” cocaïne uit Colombia, dan wel Bolivia wordt bedoeld. Mede gelet daarop en op de andere gebruikte begrippen en de context waarbinnen de gesprekken hebben plaatsgevonden, concludeert de rechtbank dat het hier gaat om cocaïne.
De rechtbank is op grond van bovenstaande van oordeel dat de verdachte voorbereidingshandelingen heeft gepleegd ten aanzien van de handel in cocaïne.
Medeplegen
De rechtbank zal de verdachte vrijspreken van het ten laste gelegde medeplegen. Uit de SkyECC-gesprekken blijkt niet dat de verdachte bij zijn handel in cocaïne nauw en bewust samen heeft gewerkt met iemand anders, die (ook) over de cocaïne zou beschikken die de verdachte heeft aangeboden aan de andere SkyECC-gebruikers. De rechtbank overweegt dat de andere SkyECC-gebruikers slechts mogelijke afnemers, dan wel aanbieders van cocaïne met betrekking tot de handel van de verdachte betreffen. Zij kunnen naar het oordeel van de rechtbank niet aangemerkt worden als medeplegers.
Conclusie
De rechtbank acht daarom het onder 1 ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat de verdachte zal worden vrijgesproken van het ten laste gelegde medeplegen.
Ten aanzien van feit 2
Uit de SkyECC-berichten blijkt dat de verdachte in de periode van 21 november 2020 tot en met 22 februari 2021 in SkyECC-gesprekken en in SkyECC-groepschats met een aantal mensen intensief en uitvoerig contact heeft gehad. In deze gesprekken werd informatie uitgewisseld over de prijs, de beschikbaarheid en het transporteren van grote hoeveelheden cocaïne vanuit Zuid-Amerika naar Europa per schip, waarbij de cocaïne vlakbij Ameland of Zeeland in zee zou worden gegooid en uit zee zou worden gehaald door vissers of duikers.
De rechtbank heeft daarbij acht geslagen op de termen “blokken”, “kapitein”, “boot”, “schip” “Carta” (de rechtbank begrijpt: Cartagena, een havenplaats in Colombia) , “de overkant”, “Colo”, “vissers”, “duikers”, “gooien”, “Ameland” en “Zeeland”. Ook werd in de chats een foto van een vaarroute verstuurd, waarop een gebied ten noordoosten van Nederland is omcirkeld waar de cocaïne zou moeten worden opgehaald door de vissers of duikers.
Uit de SkyECC-gesprekken blijkt tevens dat een testzending in Portugal is onderschept. Die gesprekken worden ondersteund door nieuwsberichten, waaruit blijkt dat een man van 26 jaar is aangehouden en 100 kilo cocaïne in beslag is genomen.
De verdachte heeft in de SkyECC-gesprekken uitvoerig contact gehad over mogelijke transporten van blokken cocaïne vanuit Nederland naar Duitsland, Zweden, Italië en Denemarken. Ook hierover werd informatie uitgewisseld over de prijzen, de beschikbaarheid en de transporten.
De rechtbank ziet geen reden om er aan te twijfelen dat in de SkyECC-gesprekken wordt gesproken over cocaïne. In de SkyECC-gesprekken wordt immers gesproken over “blokken”, “colo” en prijzen die passen bij een kilo cocaïne. Voorts verwijst de rechtbank naar hetgeen hierboven omtrent feit 1 is overwogen en hierna omtrent feit 3 zal worden overwogen.
De verdachte leverde een significante en wezenlijke bijdrage in de SkyECC-gesprekken en groepschats. Niet alleen was hij deelnemer aan de chats, wat mogelijk al voldoende is om tot de conclusie te komen dat sprake is van een nauwe en een bewuste samenwerking tussen de verdachte en de andere deelnemers aan de (groeps)chats, maar de verdachte heeft ook actief deelgenomen aan de chats en was in veel gevallen de initiatiefnemer. Hij was actief op zoek naar vissers die met een boot de drugs konden ophalen en was nauw betrokken bij de onderhandelingen over de prijzen. Hij was voorts actief op zoek naar mensen die met hem wilden samenwerken bij het importeren, dan wel exporteren van cocaïne.
De rechtbank is gelet hierop van oordeel dat de verdachte, samen met anderen, voorbereidingshandelingen heeft gepleegd ten aanzien van de internationale en grootschalige handel in cocaïne. Het verweer dat de verdachte niet kan worden aangemerkt als medepleger, wordt verworpen.
In het dossier zijn geen aanwijzingen aanwezig dat de verdachte zich bezig zou hebben gehouden met de (internationale) handel in heroïne..
Conclusie
De rechtbank acht het onder 2 ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat de verdachte zal worden vrijgesproken van de ten laste gelegde heroïne.
Ten aanzien van feit 3
Voor een bewezenverklaring van het aanwezig hebben in de zin van artikel 2 onder C van de Opiumwet is vereist dat de verdachte zich in meer of mindere mate bewust is geweest van de aanwezigheid van de verdovende middelen en tevens dat hij hierover de beschikkingsmacht heeft gehad.
Uit de SkyECC-berichten blijkt dat de verdachte op de hoogte was van de aanwezigheid van de 118 blokken cocaïne.
De rechtbank ziet geen aanleiding om er aan te twijfelen dat in de SkyECC-gesprekken wordt gesproken over cocaïne. De verdachte heeft verschillende malen foto’s van witte blokken verstuurd en er worden termen als “colo”, “bolli” en “koken” gebruikt. Ook worden prijzen genoemd die passen bij de prijs van een blok / een kilo cocaïne.
Met betrekking tot de beschikkingsmacht is vereist dat de verdachte in enige mate kon bepalen wat met de verdovende middelen zou gebeuren, oftewel dat hij er enige zeggenschap over had. Uit de inhoud van bewijsmiddelen volgt weliswaar dat de verdachte op de hoogte was van de locatie waar de cocaïne lag opgeslagen, maar volgt niet zonder meer dat hij zelfstandig toegang had tot deze locatie en dat hij zelfstandig enige zeggenschap had over de 118 blokken cocaïne. In één van de SkyECC-gesprekken meldde de verdachte dat hij een blok kon ophalen, maar dat hij daarvoor wel moest afrekenen. Ook meldde de verdachte in een ander SkyECC-gesprek, nadat iemand interesse had getoond om cocaïne van de verdachte af te nemen: “
Probleem alleen nu die gasten zin. Gisteren naar Parijs gegaan. En nog niet terug. Hopelijk vannacht”.
Uit het voorgaande blijkt niet zonder meer dat de verdachte zelfstandig enige zeggenschap had over deze partij cocaïne.
De rechtbank acht dan ook niet bewezen dat de verdachte opzettelijk 118 kilo/blokken cocaïne voorhanden heeft gehad.
Uit de SkyECC-gesprekken blijkt wel dat de verdachte een blok cocaïne heeft aangeboden en dat hij dat blok ook zelf heeft meegenomen, opengemaakt en gecontroleerd. De rechtbank acht dan ook bewezen dat de verdachte opzettelijk één blok cocaïne aanwezig heeft gehad.
Medeplegen vrijspraak
Het ten laste gelegde medeplegen acht de rechtbank niet wettig en overtuigend bewezen, nu niet bewezen kan worden dat sprake was van een nauwe en bewuste samenwerking tussen de verdachte en anderen bij het aanwezig hebben van het blok cocaïne.
Conclusie
De rechtbank is van oordeel dat wettig en overtuigend bewezen kan worden dat de verdachte opzettelijk één blok cocaïne aanwezig heeft gehad. Van het ten laste gelegde medeplegen en het aanwezig hebben van de overige blokken zal de verdachte worden vrijgesproken.
Ten aanzien van feit 4
Met de officier van justitie en de verdediging is de rechtbank van oordeel dat het onder 4 ten laste gelegde niet wettig en overtuigend bewezen kan worden. Niet bewezen kan worden dat de ten laste gelegde voorwerpen, die voor een winkelvoorraad van een smartshop niet ongebruikelijk zijn, bedoeld waren ter voorbereiding van de handel in verdovende middelen.
De verdachte zal van dit feit worden vrijgesproken.
Ten aanzien van feit 5
De rechtbank stelt voorop dat voor een bewezenverklaring van artikel 420bis van het Wetboek van Strafrecht, bij het ontbreken van een rechtstreeks verband tussen het tenlastegelegde voorwerp en een bepaald misdrijf, op grond van de feiten en omstandigheden kan worden vastgesteld dat het niet anders kan zijn dan dat het voorwerp uit enig misdrijf afkomstig is. Wanneer van een dergelijk vermoeden sprake is, mag van de verdachte worden verlangd dat hij een concrete, verifieerbare en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaring geeft dat het voorwerp niet van misdrijf afkomstig is. Indien de verdachte zo’n verklaring heeft gegeven, ligt het op de weg van het openbaar ministerie nader onderzoek te doen naar die verklaring.
De rechtbank stelt op grond van de inhoud van de bewijsmiddelen de navolgende feiten en omstandigheden vast.
Op 18 april 2023 is bij een doorzoeking van de woning van de verdachte aan het [adres 1] te [woonplaats] een contant geldbedrag van in totaal € 32.390,- aangetroffen.
De rechtbank is van oordeel dat sprake is van een vermoeden dat het aangetroffen geldbedrag uit enig misdrijf afkomstig is. Uit de inkomstengegevens van de verdachte en die van zijn partner kan een dergelijk hoog contant geldbedrag niet verklaard worden. Voorts werd dit contante geldbedrag in twee witte stoffen zakken in een kledingkast en in verschillende coupures, waaronder in coupures van € 100,- en € 500,-, aangetroffen. Dergelijke coupures zijn een aanwijzing voor witwassen, omdat deze in het normale economische verkeer niet uitgegeven en gebruikt worden.
Van de verdachte mag daarom worden verlangd dat hij een verklaring geeft voor de herkomst van het geldbedrag.
De verdachte heeft verklaard dat het aangetroffen bedrag spaargeld betrof dat hij heeft verdiend middels de contante inkomsten uit zijn onderneming. Dat zou direct kunnen worden herleid uit zijn kasafslagen.
De rechtbank kwalificeert deze verklaring als onaannemelijk. Daarbij heeft de rechtbank acht geslagen op het onderzoek van de politie naar de door de verdachte overgelegde kasbewijzen van zijn onderneming. De politie heeft geconcludeerd dat deze informatie niet overeenkomt met de omzetgegevens volgens iCOV en de gegevens van het bedrijf dat de pinbetalingen van de onderneming van de verdachte heeft verwerkt. Er is sprake van een verschil van in totaal € 61.463,69 over 2021 en 2022 tussen het totaal aan pinbetalingen volgens voornoemd bedrijf en het totaal aan pinbetalingen volgens de door de verdachte aangeleverde kasbewijzen. Voorts was er over de jaren 2021 en 2022 een verschil tussen de berekende contante betalingen en de contante betalingen volgens de kasstaat van in totaal € 64.051,34. Ook wijken de kasbewijzen over 2021 en 2022 af van de banktransacties voor wat betreft de pintransacties. Daarnaast sluiten de kasbewijzen van 2021 qua omzet niet aan bij de omzet volgens de informatie van iCOV informatie.
De verklaring van de verdachte dat het bij hem thuis aangetroffen geldbedrag van € 32.390,- kan worden verklaard door de kasbewijzen, is daarom geen valide onderbouwing voor dat aangetroffen geld. De verdachte kan dan ook over de herkomst van het aangetroffen geldbedrag geen aannemelijke en verifieerbare verklaring afleggen. De rechtbank komt om die reden tot de slotsom dat het niet anders kan dan dat het volledige geldbedrag afkomstig is uit enig misdrijf. Het verweer van de verdediging dat het geld een verklaarbare en daarom legale herkomst heeft, wordt verworpen.
Conclusie
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het witwassen van het tenlastegelegde geldbedrag van € 32.390,-.
5.4.4
Voorwaardelijk verzoek
Nu de rechtbank de processen-verbaal vanhet TCI niet heeft gebezigd voor het bewijs, behoeft het voorwaardelijke verzoek van de verdediging om alle informanten als getuigen te horen geen bespreking meer.
5.5
De bewezenverklaring
De rechtbank verklaart ten laste van de verdachte bewezen dat:
1
Hij in de periode van 19 oktober 2020 tot 22 februari 2021 in Nederland om een feit bedoeld in het vierde lid van artikel 10 van de Opiumwet, te weten het opzettelijk verkopen, afleveren en vervoeren, van hoeveelheden van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne, een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst 1, voor te bereiden en te bevorderen, zich meermalen inlichtingen tot het plegen van die feiten heeft getracht te verschaffen, immers heeft hij:
- met de gebruikers van de accounts [accountnaam 2] en [accountnaam 5] en [accountnaam 6] en [accountnaam 7] en [accountnaam 8] en andere gebruikers van accounts inlichtingen uitgewisseld over de prijs en beschikbaarheid en samenstelling van cocaïne, en
eenvoorwerp voorhanden gehad waarvan de verdachte wist, dat dat bestemd was tot het plegen van die feiten, te weten:
- een PGP telefoon;
2
Hij in de periode van 21 november 2020 tot en met 22 februari 2021 in Nederland, tezamen en in vereniging met anderen, om een feit bedoeld in het vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, te weten het opzettelijk binnen en buiten het grondgebied van Nederland brengen van grote hoeveelheden van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne, een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst 1, voor te bereiden en te bevorderen, zich en
anderenmeermalen, inlichtingen tot het plegen van die feiten hebben getracht te
verschaffen, immers hebben zij:
- met de gebruikers van de accounts [accountnaam 9] en [accountnaam 2] en [accountnaam 10] en [accountnaam 8] en [accountnaam 6] en [accountnaam 11] en andere gebruikers van accounts inlichtingen uitgewisseld over de prijzen van product en vervoer en beschikbaarheid en hoeveelheid van cocaïne en inlichtingen uitgewisseld over het vervoer van cocaïne;
3
Hij in de periode van 6 december 2020 tot en met 9 december 2020 in Nederland opzettelijk aanwezig heeft gehad
eenblok cocaïne, zijnde cocaïne, een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst 1;
5
hij op 18 april 2023 te [woonplaats] een geldbedrag van 32.390 euro voorhanden heeft gehad terwijl hij, verdachte, wist, dat dat voorwerp - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was uit enig misdrijf.
Voor zover in de tenlastelegging type- en taalfouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd en gecursiveerd weergegeven, zonder dat de verdachte daardoor in de verdediging is geschaad.

6.De strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde is volgens de wet strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.

7.De strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is eveneens strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid uitsluiten.

8.De strafoplegging

8.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van negentig maanden, met aftrek van de tijd in voorarrest doorgebracht.
8.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft verzocht bij de strafoplegging rekening te houden met de ouderdom van de feiten, de persoonlijke omstandigheden van de verdachte en de straffen die in soortgelijke gevallen worden opgelegd, en aan de verdachte een lagere straf op te leggen dan door de officier van justitie is geëist.
Voorts heeft de verdediging om continuering van de schorsing van de voorlopige hechtenis verzocht.
8.3
Het oordeel van de rechtbank
Na te melden straf is in overeenstemming met de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek op de terechtzitting is gebleken.
De rechtbank neemt hierbij in het bijzonder het volgende in aanmerking.
De ernst van de feiten
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het medeplegen van voorbereidingshandelingen voor de internationale en grootschalige handel in cocaïne. De verdachte heeft zich voorts schuldig gemaakt aan het plegen van voorbereidingshandelingen voor de handel in cocaïne. Tevens heeft hij een blok cocaïne voorhanden gehad.
De grootschalige handel in cocaïne heeft een bijzonder ontwrichtende invloed op de samenleving. Er gaan in deze handel grote sommen geld om, waardoor de financiële belangen van daders vaak groot zijn. Om die belangen te beschermen wordt (extreem) geweld dikwijls niet geschuwd. Vrijwel alle liquidaties die in het criminele circuit worden gepleegd, zijn direct of indirect het gevolg van conflicten in de onderwereld met betrekking tot deze drugshandel.
Van de georganiseerde drugshandel gaat bovendien in toenemende mate een ondermijnend en corrumperend effect uit, zoals het omkopen van douanebeambten of haven- of transportmedewerkers. Boven- en onderwereld raken zodoende steeds meer met elkaar vermengd. Deze vormen van corruptie tasten het onderlinge vertrouwen binnen de samenleving in hoge mate aan en ondermijnen daarmee onze democratische rechtsstaat.
Verder geldt dat een aanzienlijk deel van vermogensdelicten zoals winkeldiefstallen en woninginbraken terug is te leiden tot de behoefte aan drugs bij armlastige gebruikers.
De verdachte heeft zich ook schuldig gemaakt aan het witwassen van een groot geldbedrag. Witwassen heeft een ontwrichtende werking op het financieel en economisch verkeer, faciliteert de onderliggende criminaliteit en levert een aantasting op van de legale economie.
Het is naar het oordeel van de rechtbank passend dat voor de handel in cocaïne lange, onvoorwaardelijke gevangenisstraffen worden opgelegd. In de eerste plaats dient dit als vergelding voor de ontwrichting waar de verdachte (in)direct aan heeft bijgedragen. In de tweede plaats heeft het opleggen van zware straffen tot doel om anderen ervan te weerhouden zich met drugscriminaliteit in te laten. Tot slot acht de rechtbank van belang dat het aandeel van de verdachte aanzienlijk is geweest.
De persoon van de verdachte
De rechtbank heeft kennisgenomen van het strafblad van de verdachte van 3 september 2024. Daaruit volgt dat de verdachte niet eerder is veroordeeld voor opiumwetfeiten.
De rechtbank heeft acht geslagen op het reclasseringsadvies over de verdachte van 16 februari 2024. Dat advies is gemaakt in het kader van de schorsing van de voorlopige hechtenis van de verdachte. Aangezien de verdachte zich bij de reclassering op zijn zwijgrecht heeft beroepen, kan de reclassering geen inschatting maken van het risico op recidive en geen risicobeperkende of gedragsveranderende voorwaarden formuleren.
Bij het bepalen van de hoogte van de gevangenisstraf heeft de rechtbank verder gelet op de landelijke oriëntatiepunten straftoemeting van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS) en op straffen die in soortgelijke gevallen worden opgelegd.
Alles overwegende, zal de rechtbank een gevangenisstraf voor de duur van 54 maanden opleggen. Die straf is lager dan door de officier van justitie geëist, omdat de rechtbank ten aanzien van feit 3 minder blokken bewezen heeft verklaard dan door de officier van justitie is gevorderden omdat dit beter aansluit bij de straffen die in vergelijkbare gevallen worden opgelegd. Ook de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder zijn gezinssituatie, het tijdverloop sinds de bewezenverklaarde feiten en zijn strafblad zijn door de rechtbank bij de strafoplegging betrokken.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat aan de verdachte voorwaardelijke invrijheidstelling wordt verleend als bedoeld in artikel 6:2:10 Sv.
De voorlopige hechtenis
Ten aanzien van de voorlopige hechtenis overweegt de rechtbank als volgt. De rechtbank heeft de voorlopige hechtenis geschorst tot aan het moment van deze einduitspraak. Als een veroordeling wordt uitgesproken en een straf is bepaald, mag de samenleving in het kader van een goede rechtspleging verwachten dat die gemotiveerde straf direct ten uitvoer wordt gelegd. De rechter heeft zich immers uitgesproken en bepaald dat het gedrag van de verdachte een straf wenselijk en noodzakelijk maakt. Een hernieuwde schorsing door dezelfde rechter die op het moment van schorsing nadrukkelijk heeft aangegeven dat die tijdelijk was, immers tot het moment waarop vonnis wordt gewezen en met name ingegeven door het feit dat een inhoudelijke behandeling op korte termijn
op dat momentniet mogelijk was, is dan ook niet uit te leggen aan de maatschappij, behoudens in bijzondere gevallen. Een dergelijk bijzonder geval doet zich in dit geval niet voor.
Het verzoek tot (continuering van de) schorsing van de voorlopige hechtenis wordt dan ook afgewezen.

9.De inbeslaggenomen voorwerpen

9.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de op de lijst van inbeslaggenomen voorwerpen (beslaglijst) onder 1 en 2 genoemde voorwerpen zullen worden verbeurdverklaard en dat het onder 3 genoemde voorwerp zal worden teruggegeven aan de verdachte.
9.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft om teruggave aan de verdachte van de inbeslaggenomen voorwerpen verzocht.
9.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank zal de op de beslaglijst onder 1 en 2 genoemde voorwerpen verbeurdverklaren. Deze voorwerpen zijn voor verbeurdverklaring vatbaar, aangezien deze voorwerpen aan de verdachte toebehoren en met betrekking tot deze voorwerpen het onder 5 bewezenverklaarde feit is begaan.
Bij de vaststelling van deze bijkomende straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de draagkracht van de verdachte.
Nu het belang van strafvordering zich daartegen niet meer verzet, zal de rechtbank de teruggave aan de verdachte gelasten van het op de beslaglijst onder 3 genoemde voorwerp.

10.De vordering tot tenuitvoerlegging

10.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft bij vordering van 5 juli 2023 gevorderd dat de bij parketnummer 09/138584-22 door de politierechter van de rechtbank Den Haag op 2 maart 2023 voorwaardelijke opgelegde gevangenisstraf voor de duur van een week, ten uitvoer wordt gelegd wegens niet naleven van de algemene voorwaarden.
De officier van justitie heeft ter terechtzitting van 6 september 2024 gepersisteerd bij de vordering tot tenuitvoerlegging.
10.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft afwijzing van de vordering tot tenuitvoerlegging bepleit, nu de bewezenverklaarde feiten andersoortige feiten betreffen dan de feiten waarvoor de verdachte bij vonnis van de politierechter op 2 maart 2023 werd veroordeeld. Subsidiair heeft de verdediging omzetting naar een taakstraf of verlenging van de proeftijd verzocht.
10.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank acht termen aanwezig voor toewijzing van de vordering van de officier van justitie. De termen zijn aanwezig nu uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat verdachte de algemene voorwaarde niet heeft nageleefd, doordat deze zich voor het einde van de proeftijd die bij voormeld vonnis was opgelegd, wederom heeft schuldig gemaakt aan een strafbaar feit. Dat het in deze zaak om andersoortige feiten gaat, doet aan het voorgaande niets af. Voorts ziet de rechtbank geen aanleiding om de voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf om te zetten in een taakstraf of de proeftijd te verlengen.

11.De toepasselijke wetsartikelen

De op te leggen straffen en maatregel zijn gegrond op de artikelen:
- 33, 33 a, 47, 57, 63 en 420bis van het Wetboek van Strafrecht;
- 2, 10 en 10a van de Opiumwet, en de daarbij behorende lijst I.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak rechtens gelden.

12.De beslissing

De rechtbank:
verklaart niet wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 4 ten laste gelegde feit heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte de onder 1, 2, 3 en 5 ten laste gelegde feiten heeft begaan, zoals hierboven onder 5.5 bewezen is verklaard en dat het bewezen verklaarde uitmaakt:
ten aanzien van feit 1
om een feit, bedoeld in het vierde lid van artikel 10 van de Opiumwet, voor te bereiden en te bevorderen, zich inlichtingen tot het plegen van dat feit trachten te verschaffen, meermalen gepleegd
en
om een feit, bedoeld in het vierde lid van artikel 10 van de Opiumwet, voor te bereiden en te bevorderen, voorwerpen voorhanden hebben, waarvan hij weet dat zij bestemd zijn tot het plegen van dat feit;
ten aanzien van feit 2
medeplegen van om een feit, bedoeld in het vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, voor te bereiden en te bevorderen, zich en een ander inlichtingen tot het plegen van dat feit trachten te verschaffen, meermalen gepleegd;
ten aanzien van feit 3
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod;
ten aanzien van feit 5
witwassen;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart het bewezen verklaarde en de verdachte daarvoor strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot:
een gevangenisstraf voor de duur van
54 (VIERENVRIJFTIG) MAANDEN;
bepaalt dat de tijd door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de hem opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
de schorsing van de voorlopige hechtenis eindigt met dit vonnis van rechtswege;
wijst af het verzoek tot (continuering van de) schorsing van de voorlopige hechtenis;
verklaart verbeurd de op de beslaglijst onder 1 en 2 genoemde voorwerpen, te weten:
1
28050 EUR
2
4340 EUR
gelast de teruggave aan de verdachte van het op de beslaglijst onder 3 genoemde voorwerp, te weten:
3
Horloge, merk Hublot
gelast de tenuitvoerlegging van de straf, voorwaardelijk opgelegd bij voormeld vonnis van de politierechter in deze rechtbank d.d. 2 maart 2023, gewezen onder parketnummer 09/138584-22, te weten een gevangenisstraf voor de duur van één week.
Dit vonnis is gewezen door
mr. P. van Essen, voorzitter,
mr. J. Holleman, rechter,
mr. M.H.J. Doornink, rechter,
in tegenwoordigheid van W.H. Ng, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 20 september 2024.
Bijlage I: de tenlastelegging
1
(voorbereiding handel cocaïne, SkyECC)
Hij op één of meer tijdstip(pen) in of omstreeks in de periode van 19 oktober 2020 tot en met 22 februari 2021 te Valkenburg en/of te Leiden en/of elders in Nederland, tezamen en in vereniging met anderen, althans alleen, (telkens) om een feit bedoeld in het vierde lid van artikel 10 van de Opiumwet, te weten het opzettelijk bewerken, verwerken, verkopen, afleveren, verstrekken en/of vervoeren, van een (grote) hoeveelheid/hoeveelheden van een materiaal bevattende cocaïne en/of enige ander middel, zijnde cocaïne en/of ander middel, (telkens) een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst 1, voor te bereiden en/of te bevorderen, (telkens) zich en/of één of meer andere meermalen, althans alleen, gelegenheid, middelen en/of inlichtingen tot het plegen van dat/die feit(en) heeft/hebben getracht te verschaffen, immers heeft hij/hebben zij:
- ( met de gebruikers van de accounts) [accountnaam 2] en/of [accountnaam 5] en/of [accountnaam 6] en/of [accountnaam 7] en/of [accountnaam 8] en/of andere gebruikers van accounts (zoals opgenomen in het dossier) inlichtingen uitgewisseld over de prijs en/of beschikbaarheid en/of samenstelling van cocaïne, en/of
voorwerpen en/of vervoersmiddelen en/of stoffen en/of gelden voorhanden heeft/hebben gehad waarvan de verdachte en/of verdachtes mededader(s) wist(en) of ernstige redenen had(den) te vermoeden, dat dat/die bestemd was/waren tot het plegen van dat/die feit(en), te weten:
- een of meerdere PGP telefoon(s), en/of
- diverse opslag plekken;
2
(Voorbereiding import/export cocaïne/heroïne, SkyECC)
Hij op één of meer tijdstip(pen) in of omstreeks in de periode van 19 oktober 2020 tot en met 22 februari 2021 te Valkenburg en/of te Leiden en/of elders in Nederland, tezamen en in vereniging met anderen, althans alleen, (telkens) om een feit bedoeld in het vierde en vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, te weten het opzettelijk bewerken, verwerken, verkopen, afleveren, verstrekken en/of vervoeren en/of binnen en/of buiten het grondgebied van Nederland brengen, van een (grote) hoeveelheid/hoeveelheden van een materiaal bevattende cocaïne en/of heroïne, zijnde cocaïne en/of heroïne, (telkens) een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst 1, voor te bereiden en/of te bevorderen, (telkens) zich en/of één of meer andere meermalen, althans alleen, gelegenheid, middelen en/of inlichtingen tot het plegen van dat/die feit(en) heeft/hebben getracht te
verschaffen, immers heeft hij/hebben zij:
- ( met de gebruikers van de accounts) [accountnaam 12] en/of [accountnaam 2] en/of [accountnaam 13] en/of [accountnaam 8] en/of [accountnaam 6] en/of [accountnaam 11] en/of andere gebruikers van accounts (zoals opgenomen in het dossier) inlichtingen uitgewisseld over de prijzen (van product en/of vervoer) en/of beschikbaarheid en/of hoeveelheid van cocaïne en/of heroïne en/of inlichtingen uitgewisseld over het vervoer van cocaïne en/of heroïne naar Nederland;
3
(Aanwezig hebben cocaïne, SkyECC)
Hij op één of meerdere tijdstip(pen) op of omstreeks in de periode van 6 december 2020 tot en met 9 december 2020 te Valkenburg en/of te Leiden en/of te Haarlem en/of elders in Nederland, tezamen en in vereniging met anderen, althans alleen, opzettelijk aanwezig heeft gehad, 118 kilo/blokken cocaïne, zijnde cocaïne, een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst 1;
4
(Voorbereidingshandelingen [bedrijfsnaam])
hij op of omstreeks 18 april 2023 te Leiden, althans in Nederland, om een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, voor te bereiden en/of te bevorderen, te weten
- het opzettelijk bereiden, bewerken, verwerken, verkopen, afleveren, verstrekken en/of vervoeren,
van cocaïne, in elk geval een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens artikel 3a, vijfde lid van de Opiumwet voorwerpen, te weten
- ponypacks en/of
- 1.466,7 gram Inositol en/of
- 4.484,1 gram Cafeïne en/of
- 4.251 gram Mannitol en/of
voorhanden heeft gehad, waarvan hij, verdachte, wist of ernstige reden had om te vermoeden dat zij bestemd waren tot het plegen van dat feit;
5
(witwassen contant geldbedrag)
hij op of omstreeks 18 april 2023, te Valkenburg , althans in Nederland, (van) een geldbedrag (van ongeveer 32.390 euro), althans een of meer voorwerpen
- heeft verworven, voorhanden heeft gehad, heeft overgedragen, heeft omgezet, en/of
- gebruik heeft gemaakt
terwijl hij, verdachte, wist, althans redelijkerwijs had moeten vermoeden, dat dat/die voorwerp(en) - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was/waren uit enig (eigen) misdrijf.