ECLI:NL:RBDHA:2024:14993

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
26 augustus 2024
Publicatiedatum
20 september 2024
Zaaknummer
NL24.30503 en NL24.30505
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van asielaanvragen en interstatelijk vertrouwensbeginsel in het kader van Dublinverordening

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Utrecht, wordt het beroep van eisers tegen het niet in behandeling nemen van hun aanvragen voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd beoordeeld. De minister van Asiel en Migratie heeft de aanvragen op 1 augustus 2024 niet in behandeling genomen, omdat Kroatië volgens hem verantwoordelijk is voor de aanvragen. De rechtbank heeft op 20 augustus 2024 de zaak behandeld, waarbij eisers, hun gemachtigde, een tolk en de gemachtigde van de minister aanwezig waren.

De rechtbank oordeelt dat de minister in zijn algemeenheid mag uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel ten aanzien van Kroatië. Eisers hebben aangevoerd dat zij in Kroatië risico lopen op pushbacks en onvoldoende opvang, maar de rechtbank concludeert dat de aangevoerde informatie niet voldoende is om aan te nemen dat er een reëel risico bestaat. De rechtbank verwijst naar eerdere uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, die bevestigen dat Kroatië zich aan de Europese regelgeving houdt.

De rechtbank oordeelt dat de minister geen aanvullende garanties hoefde te vragen en dat de beroepsgronden van eisers niet slagen. De rechtbank verklaart de beroepen ongegrond, wat betekent dat het niet in behandeling nemen van de aanvragen in stand blijft en dat eisers kunnen worden overgedragen aan Kroatië. De uitspraak is gedaan door mr. J.J. Catsburg en is openbaar gemaakt op 26 augustus 2024.

Uitspraak

uitspraak

.RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummers: NL24.30503 en NL24.30505
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen
[eiser 1](eiser 1)
en
[eiser 2](eiser 2),
V-nummers: [V-nummer] en [V-nummer] , eisers
(gemachtigde: mr. A.M.I. Eleveld),
en
de minister van Asiel en Migratie, voorheen de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, de minister
(gemachtigde: mr. R. Hopman).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eisers tegen het niet in behandeling nemen van de aanvragen tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De minister heeft de aanvragen met de bestreden besluiten van 1 augustus 2024 niet in behandeling genomen omdat volgens de minister Kroatië verantwoordelijk is voor de aanvragen.
1.1.
De rechtbank heeft het beroep op 20 augustus 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eisers, de gemachtigde van eisers, T. Sharaf als tolk en de gemachtigde van de minister.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt het niet in behandeling nemen van de asielaanvragen van eisers. Zij doet dat aan de hand van de argumenten die eisers hebben aangevoerd, de beroepsgronden.
3. De rechtbank verklaart de beroepen ongegrond. Dat betekent dat eisers ongelijk krijgen en het niet in behandeling nemen van hun aanvragen in stand blijft. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
4. De Europese Unie heeft gezamenlijke regelgeving over het in behandeling nemen van asielaanvragen. Die staat in de Dublinverordening. Op grond van de Dublinverordening neemt de minister een asielaanvraag niet in behandeling als is vastgesteld dat een andere
lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan.1 In dit geval heeft Nederland bij Kroatië een verzoek om terugname gedaan. Kroatië heeft dit verzoek aanvaard.
Interstatelijk vertrouwensbeginsel
5. Eisers stellen dat ten aanzien van Kroatië niet kan worden uitgegaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Eisers wijzen daartoe op hun eigen ervaringen in Kroatië, onder meer dat zij een pushback hebben meegemaakt en onder slechte omstandigheden in detentie zijn geplaatst. Eisers vrezen bij overdracht opnieuw slachtoffer te worden van een pushback. Ook vrezen eisers dat zij geen toegang zullen krijgen tot de opvang. Eisers wijzen daartoe op de uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Amsterdam van 17 juli 20242, de brief van Centre for Peace Studies (CPS) van 19 januari 2024, het AIDA-rapport van juli 2024, update 2023, en de brief van VluchtelingenWerk Nederland (VWN) van 8 augustus 2024. Volgens eisers had de minister gelet op het voorgaande in ieder geval aanvullende garanties moeten vragen dat zij in Kroatië toegang zullen krijgen tot de opvang en de asielprocedure. Dit te meer omdat eiser 1 medische problemen heeft. Uit de verklaring van GZA blijkt dat hij astma heeft en COPD (een longziekte) en daarvoor diverse medicatie gebruikt. Eiser moet daarom in Kroatië gegarandeerd opvang krijgen, maar volgens eisers is daar geen sprake van. Uit het AIDA-rapport update 2023, p. 65 blijkt namelijk onder meer over het screenen van kwetsbare personen dat het vanwege de grote drukte in de reception- centers niet mogelijk is om te monitoren of kwetsbare personen voldoende hulp krijgen. Eisers hebben op de zitting ook nog gewezen op het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie (Hof van Justitie) van 29 februari 20243, waaruit volgt dat de minister ook een eigen onderzoeksplicht heeft. Volgens eisers heeft de minister hier niet aan voldaan en zijn de bestreden besluiten onvoldoende gemotiveerd.
6. De rechtbank overweegt dat de minister in zijn algemeenheid ten aanzien van lidstaten mag uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) heeft dit voor Kroatië geoordeeld in zijn uitspraak van 1 juni 20234 en onlangs nog bevestigd in de uitspraken van 19 juni 20245, 25 juni 20246 en 31 juli 20247. Dat betekent dat de minister, behoudens uitzonderlijke omstandigheden, ervan uit mag gaan dat de Kroatische autoriteiten het unierecht en met name de door dat recht erkende grondrechten in acht nemen. Het is daarom in beginsel aan eisers om aannemelijk te maken dat zij bij overdracht aan Kroatië, als gevolg van het niet nakomen van internationale verplichtingen door de Kroatische autoriteiten, een reëel risico lopen op een behandeling die strijdig is met artikel 3 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) en artikel 4 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie (Handvest). De verwijzing naar het arrest van het Hof van Justitie verandert dat uitgangspunt niet. Ook volgens dit arrest van 29 februari 20248 is het eerst aan de betrokkene om aannemelijk te maken dat een andere lidstaat zich niet houdt aan de verdragsverplichtingen. De minister moet daarna deze informatie onderzoeken en beoordelen. Daarbij dient de minister op eigen initiatief rekening
1. Dit staat ook in artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000.
2 NL24.22621 en NL24.22622.
3 C-392/22, ECLI:EU:C:2024:195.
8 Overwegingen 76 tot en met 78.
houden met relevante informatie waarvan zij niet onkundig kan zijn. Ook los van wat door een betrokkene is aangevoerd moet de minister rekening houden met dergelijke informatie. Het gaat om omstandigheden die tot de conclusie leiden dat sprake is van structurele tekortkomingen in het asiel- en opvangsysteem zijn, die een bijzonder hoge drempel van zwaarwegendheid bereiken.
7. De rechtbank oordeelt dat eisers hier niet in zijn geslaagd. Over het gestelde risico op pushbacks overweegt de rechtbank als volgt. In de aangehaalde stukken is geen eenduidige informatie opgenomen waaruit blijkt dat Dublinterugkeerders risico lopen op pushbacks. De conclusie in de brief van CPS “From all of the above-mentioned reasons, as well as the fact that asylum seekers returned to Croatia according to Dublin Regulation cannot be distinguished from other asylum seekers present in Croatia, it cannot be ruled out that the Dublin returnees could also fall victim to pushbacks” is onvoldoende om aan te nemen dat Dublinclaimanten een reëel risico lopen om slachtoffer te worden van pushbacks. In de brief worden geen concrete voorbeelden gegeven van pushbacks van personen die op grond van de Dublinverordening aan Kroatië zijn overgedragen. Verder blijkt uit het AIDA- rapport update 2023 en de brieven van VWN ook niet dat Dublinterugkeerders te maken krijgen met pushbacks.
In de stukken is ook onvoldoende onderbouwing te vinden voor de stelling dat de opvangcapaciteit zodanig ernstig tekort schiet dat sprake is van structurele tekortkomingen die een bijzonder hoge drempel van zwaarwegendheid bereiken. De (grote) aantallen asielzoekers en Dublinclaimanten die in de stukken worden genoemd en worden gerelateerd aan het (geringe) aantal opvangplekken, leidt niet zonder meer tot de conclusie dat sprake moet zijn van grote tekorten in de opvang. De verblijfsduur in opvang is volgens de informatie erg kort, zodat niet alle asielzoekers die worden geregistreerd tegelijkertijd in de opvang verblijven. In het AIDA-rapport update 2023, p. 93 en 97 is immers opgenomen dat volgens het ministerie de gemiddelde verblijfsduur “(…) in the Reception Centre in 2023 was less than 3 days, with the largest number of people leaving the Centre within 24 hours of arrival.” Hierbij is ook vermeld dat Kroatië ook in 2023 nog als doorreisland werd aangemerkt. Bovendien volgt uit het AIDA-rapport update 2023, p. 57 en 58 dat Dublinterugkeerders in beginsel zonder problemen worden toegelaten tot de asielprocedure. Dat kan anders zijn voor personen wiens asielaanvraag is ingetrokken of afgewezen vóór zij Kroatië verlieten, omdat hun aanvragen bij terugkeer worden beschouwd als volgende aanvragers. Deze passage is echter niet van toepassing op eisers, bij wie het claimverzoek is geaccepteerd op grond van artikel 20, vijfde lid, van de Dublinverordening. Daarnaast blijkt uit de brieven van CPS, VWN en het AIDA-rapport update 2023 dat de Kroatische autoriteiten zich inzetten om opvangplaatsen te creëren, en zich dus niet onverschillig opstellen. Verder geven de overgelegde stukken geen wezenlijk ander beeld van de opvangomstandigheden in Kroatië dan volgt uit de informatie die de Afdeling heeft betrokken bij zijn uitspraak van 1 juni 2023. Ook is niet gebleken dat klagen bij voorkomende problemen onmogelijk of zinloos is.
8. Over de medische situatie van eiser 1 overweegt de rechtbank als volgt. Uit de overgelegde informatie blijkt inderdaad dat eiser 1 astma en COPD heeft en daarvoor medicatie gebruikt. Uit de informatie blijkt niet dat eiser verder specialistische zorg nodig heeft en evenmin blijkt uit de informatie dat eiser 1 een kwetsbaarheid heeft waardoor bepaalde voorzieningen nodig zijn. Eisers hebben verwezen naar een passage uit het AIDA- rapport update 2023, p. 65: “According to the report of the ombudswoman for 2023, the identification of vulnerability among applicants, in addition to the rapid daily fluctuation of
applicants within the Reception Centres, was additionally made difficult as CSOs were not able to enter the Reception Centres for Applicants for international protection.” Uit deze passage blijkt echter niet dat er in het geheel geen screening plaatsvindt van kwetsbare personen. Verder blijkt uit het AIDA-rapport update 2023, p. 58, dat Dublinterugkeerders na aankomst in beginsel worden opgewacht door een ambtenaar van het ministerie van binnenlandse zaken en in een opvangcentrum voor asielzoekers geplaatst worden. Daarbij is geen verschil in behandeling of procedure voor kwetsbare personen. In het de opvangcentra worden Dublinterugkeerders vervolgens over het algemeen onderworpen aan een eerste gezondheidsonderzoek en screening, waarbij een basisscreening op psychische problemen wordt uitgevoerd. Dit wordt uitgevoerd door Médicins du Monde. De rechtbank leidt hieruit af dat eisers in Kroatië toegang zullen krijgen tot de opvang en dat de medische behoeften van eiser daarbij ook herkend kunnen worden. De minister heeft er in dat verband ook terecht op gewezen dat er bij overdracht, met toestemming van eiser 1, uitwisseling van medische gegevens kan plaatsvinden. Ook heeft eiser 1 niet aannemelijk gemaakt dat er voor hem in Kroatië geen adequate zorg is of dat de medicijnen die hij gebruikt niet verkrijgbaar zijn.
9. Het voorgaande betekent dat de minister mocht uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel ten aanzien van Kroatië, en geen aanvullende garanties hoefde te vragen. Er is geen sprake van een motiveringsgebrek. De beroepsgrond slaagt niet.
Artikel 17 van de Dublinverordening
10. Eisers voeren aan dat de minister hun persoonlijke ervaringen in Kroatië, en de sterke banden met hun familie in Nederland in combinatie met de medische omstandigheden van eiser onvoldoende heeft meegewogen. Eisers hebben identiteitskaarten overgelegd om de familiebanden te onderbouwen. De minister had hierin volgens eisers aanleiding moeten zien om de asielaanvraag op grond van artikel 17 van de Dublinverordening in behandeling te nemen.
11. De rechtbank overweegt als volgt. In het bestreden besluit is overwogen dat niet is gebleken van (ernstige) psychische gevolgen als gevolg van de ervaringen in Kroatië. Ook is overwogen dat er ten aanzien van Kroatië van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan. Het is daarom niet aannemelijk dat eisers bij overdracht aan Kroatië in een vergelijkbare situatie terecht zullen komen als bij en na hun (poging tot) illegale inreis in Kroatië. Tegen deze achtergrond mocht de minister de persoonlijke ervaringen van eisers onvoldoende vinden om aan te nemen dat overdracht aan Kroatië onevenredig hard is. Verder blijkt uit de overgelegde identiteitskaarten niet dat eiser 1 afhankelijk is van de zorg van zijn familieleden in Nederland, bijvoorbeeld voor zijn astma en COPD, of dat eisers zich anderszins niet zonder hun familie staande kunnen houden. De minister mocht de enkele aanwezigheid van familie in Nederland daarom onvoldoende vinden om aan te nemen dat sprake is van bijzondere, individuele omstandigheden. Gelet op het voorgaande hoefde de minister geen toepassing te geven aan artikel 17 van de Dublinverordening. De beroepsgrond slaagt niet.

Conclusie en gevolgen

12. De beroepen zijn ongegrond. Dat betekent dat niet in behandeling nemen van de aanvragen in stand blijft en eisers mogen worden overgedragen aan Kroatië. Eisers krijgen geen vergoeding van hun proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart de beroepen ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.J. Catsburg, rechter, in aanwezigheid van mr. S.J. Valk, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
26 augustus 2024

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.