In deze zaak heeft eiseres op 19 februari 2023 een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De aanvraag is op 3 januari 2024 opgenomen in de nationale procedure. Eiseres heeft de minister op 31 mei 2024 in gebreke gesteld wegens het niet tijdig beslissen op haar asielaanvraag en heeft op 19 juni 2024 beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit. De minister heeft geen verweerschrift ingediend en de rechtbank heeft besloten dat een zitting niet nodig was, waarop partijen hebben ingestemd. De rechtbank heeft het onderzoek gesloten zonder behandeling op zitting.
De rechtbank overweegt dat volgens artikel 6:2 van de Awb het niet tijdig nemen van een besluit gelijkgesteld wordt met een besluit. Artikel 6:12 van de Awb stelt dat een beroepschrift tegen het niet tijdig nemen van een besluit kan worden ingediend zodra het bestuursorgaan in gebreke is en twee weken zijn verstreken na ontvangst van de ingebrekestelling. De wettelijke beslistermijn voor de minister om te beslissen op de asielaanvraag van eiseres eindigde op 3 juli 2024, waardoor de ingebrekestelling van 31 mei 2024 prematuur was.
De rechtbank wijst erop dat de minister de beslistermijn voor asielaanvragen ingediend tussen 1 januari 2023 en 1 januari 2024 met negen maanden heeft verlengd, wat rechtsgeldig is. Dit betekent dat de wettelijke beslistermijn voor de aanvraag van eiseres verstrijkt op 3 april 2025. Aangezien de ingebrekestelling prematuur was, voldoet het beroep niet aan de vereisten van artikel 6:12 van de Awb en is het beroep niet-ontvankelijk verklaard. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.