ECLI:NL:RBDHA:2024:14959

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
19 september 2024
Publicatiedatum
20 september 2024
Zaaknummer
NL22.10260, NL22.10262, NL22.10264 en NL22.10265
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen besluiten van de Minister van Asiel en Migratie inzake verblijfsvergunningen

Op 19 september 2024 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een meervoudige kamer over de beroepen van verschillende eisers tegen besluiten van de Minister van Asiel en Migratie, die betrekking hebben op verblijfsvergunningen. Deze uitspraak volgt op een tussenuitspraak van 28 juni 2024, waarin de rechtbank de minister de gelegenheid bood om gebreken in de besluiten te herstellen. De minister heeft echter aangegeven geen gebruik te maken van deze mogelijkheid. De rechtbank heeft vastgesteld dat de besluiten in strijd met de wet zijn genomen, omdat de gehoren van de eiseressen niet op de juiste wijze zijn afgenomen. Hierdoor is het standpunt van de minister onvoldoende gemotiveerd en zijn de beroepen gegrond verklaard. De rechtbank heeft de bestreden besluiten vernietigd en de minister opgedragen om binnen 12 weken nieuwe besluiten te nemen, rekening houdend met deze uitspraak en de eerdere tussenuitspraak. Tevens is de minister veroordeeld tot betaling van de proceskosten aan de eisers, die zijn vastgesteld op € 3.500,-.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Zwolle
Bestuursrecht
zaaknummers: NL22.10260, NL22.10262, NL22.10264 en NL22.10265

uitspraak van de meervoudige kamer in de zaak tussen

[eiseres 1], eiseres 1

V-nummers: [nummer]
[eiser], eiser,
V-nummer: [nummer],
[eiseres 2], eiseres 2,
V-nummer: [nummer],
[eiseres 3], eiseres 3,
V-nummer: [nummer]
(gemachtigde: mr. A. Berends),
en
de Minister van Asiel en Migratie, als rechtsopvolger van de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid,
(gemachtigden: mr. J.V. de Kort en mr. R.S Venema).

Inleiding

Deze uitspraak gaat over de beroepen die eisers hebben ingesteld tegen besluiten van 6 mei 2022 en is een vervolg op de tussenuitspraak van 28 juni 2024. [1] Voor de aanleiding tot en de inhoud van die besluiten en voor het verloop van de procedure verwijst de rechtbank naar de tussenuitspraak.
In de tussenuitspraak heeft de rechtbank de minister in de gelegenheid gesteld om met inachtneming van wat in de tussenuitspraak is overwogen de geconstateerde gebreken in de bestreden besluiten te herstellen.
De minister heeft in reactie op de tussenuitspraak schriftelijk verklaard geen gebruik te maken van de gelegenheid de gebreken in de bestreden besluiten te herstellen.
Met toepassing van artikel 8:57, tweede lid, aanhef en onder a, van de Awb [2] heeft de rechtbank bepaald dat een nadere zitting achterwege blijft. Vervolgens heeft de rechtbank het onderzoek gesloten.

Beoordeling door de rechtbank

1. Deze uitspraak bouwt voort op de tussenuitspraak. De rechtbank blijft bij al wat zij in de tussenuitspraak heeft overwogen en beslist. Het staat de rechtbank niet vrij om terug te komen van zonder voorbehoud gegeven oordelen in de tussenuitspraak. Dit is alleen anders in zeer uitzonderlijke gevallen. [3] Die gevallen doen zich hier niet voor.
2. In de tussenuitspraak heeft de rechtbank, kort gezegd, overwogen dat is voldaan aan de vereisten voor intrekking van de verblijfsvergunning zoals die zijn neergelegd in artikel 32, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw. [4] De rechtbank heeft echter ook geoordeeld dat de gehoren van eiseressen die zijn afgenomen in het kader van de herbeoordeling of eiseressen op grond van alle beschikbare en geloofwaardige elementen en bevindingen op grond van artikel 29, eerste lid, van de Vw in aanmerking komen voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd, niet op de juiste wijze zijn afgenomen. Dat maakt dat het standpunt van de minister onvoldoende is gemotiveerd dat niet aannemelijk is geworden dat ten aanzien van eiseressen geconcludeerd zou moeten worden dat sprake is vluchtelingschap of van een reëel risico op ernstige schade zoals bedoeld in artikel 29, eerste lid, aanhef en onder b, van de Vw. De besluiten zijn genomen in strijd met de wet. De rechtbank heeft de minister in de gelegenheid gesteld deze gebreken te herstellen.
3. De minister heeft de rechtbank meegedeeld dat hij geen gebruik maakt van de gelegenheid de gebreken in de bestreden besluiten te herstellen. Daarom verklaart de rechtbank de beroepen gegrond. De rechtbank vernietigt de bestreden besluiten van eiseressen wegens strijd met de wet. [5] Omdat het bestreden besluit van eiser afhankelijk is van de bestreden besluiten van eiseressen ziet de rechtbank ook aanleiding zijn besluit te vernietigen. De minister moet daarom nieuwe besluiten nemen en daarbij rekening houden met deze uitspraak en met de tussenuitspraak. De rechtbank stelt hiervoor een termijn van 12 weken na de dag van verzending van deze uitspraak.
4. In de tussenuitspraak zijn niet alle beroepsgronden besproken en de rechtbank heeft ook uitgelegd waarom zij dat niet heeft gedaan. Inmiddels heeft de minister gereageerd en verklaard geen gebruik te zullen maken van de mogelijkheid om de gebreken te herstellen, waarna de rechtbank de minister opdracht heeft gegeven om nieuwe besluiten te nemen, waarbij hij rekening moet houden met de tussenuitspraak en deze uitspraak. Dat betekent dat de minister eiseressen zal moeten horen en nieuwe besluiten zal moeten nemen voor zowel eiseressen als eiser. Op de uitkomst daarvan kan de rechtbank niet vooruitlopen. Als de minister zich alsnog op het standpunt stelt dat eiseressen in aanmerking komen voor een verblijfsvergunning asiel, moet het ervoor worden gehouden dat aan eiser ook een verblijfsvergunning zal worden verleend [6] en is een discussie over de vraag of eisers een verblijfsrecht kunnen ontlenen aan artikel 8 van het EVRM niet meer nodig. Daarom zal de rechtbank de beroepsgronden die daarover gaan ook in deze uitspraak niet bespreken.
5. Omdat de beroepen gegrond zijn, krijgen eisers een vergoeding voor de proceskosten die zij hebben gemaakt. De minister moet die vergoeding betalen. De vergoeding wordt met toepassing van het Bpb [7] bepaald. Naar het oordeel van de rechtbank is sprake van samenhangende zaken als bedoeld in artikel 3 van het Bpb. De vergoeding wordt als volgt berekend. De bijstand door de gemachtigde levert 2 punten op (1 punt voor het indienen van het beroepschrift met een waarde per punt van € 875,- en 1 punt voor het verschijnen op de zitting met een waarde per punt van € 875,-). Het gewicht van de zaak is naar het oordeel van de rechtbank zeer zwaar (factor 2), als bedoeld in bijlage C bij het Bpb. De rechtbank is van oordeel dat de complexiteit van de zaak deze factor rechtvaardigt. Daarom wordt € 3.500,- toegekend aan proceskosten.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart de beroepen gegrond;
- vernietigt de bestreden besluiten;
- draagt de minister op binnen 12 weken na de dag van verzending van deze uitspraak nieuwe besluiten te nemen met inachtneming van deze uitspraak en de tussenuitspraak;
- veroordeelt de minister in de proceskosten van eisers tot een bedrag van € 3.500,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.I. van Meel, voorzitter, en mr. A.M. den Dulk en
mr. K.E. Geertsema, leden, in aanwezigheid van mr. M.P. de Zwart, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Bent u het niet eens met deze uitspraak?
Als u het niet eens bent met deze uitspraak en de tussenuitspraak/tussenuitspraken, kunt een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 4 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

Voetnoten

2.Algemene wet bestuursrecht.
3.Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) van 24 augustus 2011, ECLI:NL:RVS:2011:BR5704, en 15 augustus 2012, ECLI:NL:RVS:2012:BX4694.
4.Vreemdelingenwet 2000.
5.artikel 3:2 en artikel 3:46 van de Awb.
6.Zie tussenuitspraak 28 juni 2024 onder de kopjes
7.Besluit proceskosten bestuursrecht.