ECLI:NL:RBDHA:2024:14922
Rechtbank Den Haag
- Voorlopige voorziening
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van het beroep tegen het niet in behandeling nemen van een asielaanvraag en verzoek om voorlopige voorziening
In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Den Haag het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De voorzieningenrechter behandelt tevens het verzoek om een voorlopige voorziening. Eiser, die stelt de Tadzjiekse nationaliteit te hebben, heeft zijn aanvraag ingediend, maar deze is door de minister van Asiel en Migratie niet in behandeling genomen, omdat Duitsland verantwoordelijk zou zijn voor de behandeling van de asielaanvraag. De rechtbank overweegt dat het beroep kennelijk ongegrond is, omdat eiser niet voldoende heeft aangetoond dat het bestreden besluit onjuist is.
De rechtbank stelt vast dat eiser in de aanvraagfase geen nieuwe argumenten heeft aangedragen die de rechtbank zouden kunnen overtuigen om het besluit te vernietigen. Eiser heeft weliswaar bezwaren geuit tegen de overdracht aan Duitsland, maar de rechtbank concludeert dat deze bezwaren niet voldoende zijn om het interstatelijk vertrouwensbeginsel te weerleggen. De rechtbank wijst erop dat de verklaringen van eiser in het voornemen niet zijn betrokken, maar dat hij de gelegenheid heeft gehad om hierop te reageren. De rechtbank oordeelt dat de minister voldoende heeft gemotiveerd waarom de asielaanvraag niet in behandeling is genomen en dat er geen sprake is van een gebrek aan zorgvuldigheid.
De rechtbank concludeert dat de beroepsgronden van eiser niet slagen en verklaart het beroep ongegrond. Tevens wordt het verzoek om een voorlopige voorziening niet-ontvankelijk verklaard. De rechtbank veroordeelt de minister in de proceskosten van eiser, vastgesteld op € 875,-. Deze uitspraak is gedaan door de voorzieningenrechter in aanwezigheid van de griffier en is openbaar gemaakt.