ECLI:NL:RBDHA:2024:14918
Rechtbank Den Haag
- Voorlopige voorziening
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van het beroep tegen het niet in behandeling nemen van een asielaanvraag en verzoek om voorlopige voorziening
In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 19 september 2024, wordt het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd beoordeeld. Eiser, die de Tadzjiekse nationaliteit heeft, heeft zijn aanvraag ingediend, maar deze is door de minister van Asiel en Migratie niet in behandeling genomen, omdat Duitsland verantwoordelijk zou zijn voor de behandeling van de aanvraag. Eiser verzoekt om een voorlopige voorziening en stelt dat het besluit onbevoegd is genomen en dat zijn medische omstandigheden niet zijn meegenomen in de beoordeling.
De rechtbank overweegt dat het beroep kennelijk ongegrond is. Eiser heeft zijn bezwaren tegen de overdracht naar Duitsland niet voldoende onderbouwd. De rechtbank stelt vast dat de verklaringen van eiser in het voornemen niet zijn betrokken, maar dat hij de gelegenheid heeft gehad om hierop te reageren. De rechtbank concludeert dat verweerder voldoende heeft gemotiveerd waarom Duitsland verantwoordelijk is voor de behandeling van de asielaanvraag en dat er geen reden is om af te wijken van het interstatelijk vertrouwensbeginsel.
De rechtbank oordeelt dat er geen aanwijzingen zijn dat de overdracht aan Duitsland zou leiden tot een schending van het beginsel van non-refoulement. Eiser heeft geen bewijs geleverd dat zijn gezondheid in gevaar zou komen door de overdracht. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af. Tevens wordt verweerder veroordeeld in de proceskosten van eiser, vastgesteld op € 875,-.