ECLI:NL:RBDHA:2024:14918

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
19 september 2024
Publicatiedatum
20 september 2024
Zaaknummer
NL24.30202 en NL24.30203
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het beroep tegen het niet in behandeling nemen van een asielaanvraag en verzoek om voorlopige voorziening

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 19 september 2024, wordt het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd beoordeeld. Eiser, die de Tadzjiekse nationaliteit heeft, heeft zijn aanvraag ingediend, maar deze is door de minister van Asiel en Migratie niet in behandeling genomen, omdat Duitsland verantwoordelijk zou zijn voor de behandeling van de aanvraag. Eiser verzoekt om een voorlopige voorziening en stelt dat het besluit onbevoegd is genomen en dat zijn medische omstandigheden niet zijn meegenomen in de beoordeling.

De rechtbank overweegt dat het beroep kennelijk ongegrond is. Eiser heeft zijn bezwaren tegen de overdracht naar Duitsland niet voldoende onderbouwd. De rechtbank stelt vast dat de verklaringen van eiser in het voornemen niet zijn betrokken, maar dat hij de gelegenheid heeft gehad om hierop te reageren. De rechtbank concludeert dat verweerder voldoende heeft gemotiveerd waarom Duitsland verantwoordelijk is voor de behandeling van de asielaanvraag en dat er geen reden is om af te wijken van het interstatelijk vertrouwensbeginsel.

De rechtbank oordeelt dat er geen aanwijzingen zijn dat de overdracht aan Duitsland zou leiden tot een schending van het beginsel van non-refoulement. Eiser heeft geen bewijs geleverd dat zijn gezondheid in gevaar zou komen door de overdracht. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af. Tevens wordt verweerder veroordeeld in de proceskosten van eiser, vastgesteld op € 875,-.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummers: NL24.30202 en NL24.30203
uitspraak van de enkelvoudige kamer en de voorzieningenrechter in de zaken tussen
[eiser], V-nummer: [v-nummer] , eiser/verzoeker (hierna: eiser)
(gemachtigde: mr. J.C.E. Hoftijzer),
en

de minister van Asiel en Migratie, verweerder.

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De voorzieningenrechter beoordeelt in deze uitspraak het verzoek om een voorlopige voorziening van eiser. Verweerder heeft de aanvraag met het bestreden besluit van 30 juli 2024 niet in behandeling genomen omdat Duitsland ervoor verantwoordelijk is.

Beoordeling door de rechtbank

Geen zitting
2. De rechtbank houdt in deze zaak geen zitting. Het beroep is namelijk kennelijk ongegrond. [1] Hieronder legt de rechtbank dit uit.
Waar gaat deze zaak over?
3. Eiser stelt de Tadzjiekse nationaliteit te hebben en op [geboortedatum] 1973 te zijn geboren. Verweerder heeft de asielaanvraag niet in behandeling genomen, omdat Duitsland verantwoordelijk zou zijn voor de behandeling daarvan.
Wat vindt eiser in beroep?
4. Eiser verzoekt om hetgeen hij in de aanvraagfase naar voren heeft gebracht als herhaald en ingelast te beschouwen. Eiser voert aan dat het besluit onbevoegd is genomen, wat dient te leiden tot vernietiging van het besluit. Verder is eiser bang voor refoulement. Daarnaast heeft verweerder de persoonlijke omstandigheden van eiser niet opgenomen in het voornemen. Eiser doet in dit kader een beroep op het arrest C.K. Verweerder had gezien de medische omstandigheden van eiser het asielverzoek aan zich moeten trekken als bedoeld in artikel 17 van de Dublinverordening. Verweerder heeft onvoldoende onderzocht en gemotiveerd waarom de medische situatie van eiser geen aanleiding vormt voor toepassing van dit artikel of nader onderzoek. Ook heeft verweerder onvoldoende voortvarend gehandeld.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
Herhaald en ingelast
5. Uit het in algemene zin herhalen en inlassen van wat eiser eerder in de aanvraagfase naar voren heeft gebracht, kan de rechtbank niet afleiden waarom eiser van mening is dat het bestreden besluit onjuist is. Daarom ziet de rechtbank hierin geen aanleiding het bestreden besluit te vernietigen.
Zorgvuldigheid
6. Terecht heeft eiser aangevoerd dat met ingang van 2 juli 2024 de bevoegde
beslissingsautoriteit in het Nederlandse vreemdelingenrecht is gewijzigd van de
staatssecretaris van Justitie en Veiligheid naar de minister van Asiel en Migratie. De
rechtbank stelt vast dat de beschikking van 30 juli 2024 ten onrechte is genomen
namens de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Dit is een gebrek. De rechtbank is
echter, onder verwijzing naar de uitspraak van de Afdeling van 13 februari 2007 [2] ,
van oordeel dat dit gebrek kan worden gepasseerd met toepassing van artikel 6:22 van de
Algemene wet bestuursrecht. De beschikking is ondertekend door een ambtenaar die daartoe bevoegd was. Daarnaast is gesteld noch gebleken dat eiser hierdoor in zijn belangen is geschaad.
7. Over de stelling van eiser dat verweerder heeft gehandeld in strijd met de te betrachten zorgvuldigheid door in het voornemen geen individuele argumenten op te nemen, overweegt de rechtbank dat het voornemen een voorbereidingshandeling is en een mededeling van feitelijke aard, die niet is gericht op enig rechtsgevolg. Ook als de verklaringen van eiser niet kenbaar zijn betrokken in het voornemen heeft eiser door middel van het indienen van de zienswijze de gelegenheid om te reageren op het voornemen.
Bovendien volgt kan een standaardvoornemen wel aan de vereisten voldoen. [3] De rechtbank stelt vast dat verweerder in het voornemen voldoende duidelijk uiteen heeft gezet op grond van welke redenen Duitsland verantwoordelijk is voor de behandeling van de asielaanvraag van eiser en ook dat verweerder geen reden ziet om eisers asielaanvraag op grond van artikel 17 van de Dublinverordening in behandeling te nemen.
8. Voor zover kan worden gesteld dat eiser in het aanmeldgehoor bezwaren heeft geuit tegen de voorgenomen overdracht aan Duitsland, overweegt de rechtbank als volgt. Hoewel de verklaringen van eiser in het voornemen niet kenbaar zijn betrokken, is eiser in de gelegenheid gesteld om door middel van een zienswijze te reageren op het voornemen. Eiser heeft hiervan gebruikt gemaakt en in de zienswijze bezwaren naar voren gebracht die zien op zijn overdracht. Vervolgens heeft verweerder alle door eiser geuite bezwaren inhoudelijk beoordeeld. Er is geen grond voor het oordeel dat deze handelswijze onzorgvuldig is. Door eiser is niet uitgelegd hoe hij door deze handelswijze in zijn belangen is geschaad. Daarnaast is de rechtbank van oordeel dat eiser pas in de zienswijze inhoudelijke argumenten naar voren heeft gebracht waarom hij niet overgedragen zou kunnen worden aan Duitsland. In zijn aanmeldgehoor heeft eiser immers alleen naar voren gebracht dat hij niet terug wil naar Duitsland omdat zijn asielaanvraag is afgewezen en moet terugkeren naar Tadzjikistan.
Refoulement
9. In Dublinzaken geldt het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Dit houdt in dat verweerder er als uitgangspunt op mag vertrouwen dat andere lidstaten zich houden aan hun verplichtingen uit het Unierecht en mensenrechtenverdragen. Van dit uitgangspunt wordt slechts afgeweken als eiser aannemelijk maakt dat het asiel- en opvangsysteem dusdanige tekortkomingen vertoont dat hij bij overdracht aan Duitsland een risico loopt op een behandeling strijdig met artikel 4 van het Handvest [4] of artikel 3 van het EVRM [5] .
9.1.
Verder heeft het Hof [6] recentelijk overwogen dat de rechter die het overdrachtsbesluit toetst niet mag onderzoeken of er in de aangezochte lidstaat een risico op schending van het beginsel van non-refoulement bestaat, als deze rechter tegelijk vaststelt dat er in de aangezochte lidstaat géén sprake is van systeemfouten in de asielprocedure en de opvangvoorzieningen. Meningsverschillen tussen de autoriteiten en de rechterlijke instanties van de verzoekende lidstaat enerzijds, en van de aangezochte lidstaat anderzijds, over de uitlegging van de materiële voorwaarden voor internationale bescherming, tonen niet aan dat er sprake is van systeemfouten. [7]
9.2.
De rechtbank stelt vast dat eiser niet heeft bestreden dat in het geval van Duitsland uitgegaan mag worden van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. In het relaas van eiser zelf vindt de rechtbank ook geen aanknopingspunten dat in Duitsland sprake zou zijn van systeemfouten in de asielprocedure en de opvangvoorzieningen en dat daarom niet van het interstatelijk vertrouwensbeginsel zou kunnen worden uitgegaan. De rechtbank is daarom van oordeel dat het door eiser gestelde verschil in beschermingsbeleid tussen Nederland en Duitsland geen grond kan vormen voor het oordeel dat verweerder de asielaanvraag aan zich moet trekken.
Artikel 17 van de Dublinverordening
10. Bij de bevoegdheid om eisers asielaanvraag op grond van artikel 17 van de Dublinverordening in behandeling te nemen, heeft verweerder veel beslissingsruimte. Daarom kan de rechtbank alleen toetsen of verweerder goed heeft gemotiveerd waarom hij in dit geval niet van deze bevoegdheid gebruik heeft gemaakt. De rechtbank overweegt dat verweerder zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat er geen aanleiding bestaat om de asielaanvraag van eiser in behandeling te nemen met toepassing van artikel 17, eerste lid, van de Dublinverordening.
10.1.
Eiser doet een beroep op het arrest C.K. [8] Uit het arrest C.K. volgt dat een Dublinoverdracht een reëel risico op een onmenselijke of vernederende behandeling met zich kan brengen als de overdracht van een vreemdeling die psychische of lichamelijke beperkingen heeft een ernstige verslechtering van zijn gezondheidstoestand tot gevolg zal hebben. Van een situatie zoals in het arrest C.K. is de rechtbank echter niet gebleken. Eiser heeft een attest van de St Augustinus Gruppe van 30 mei 2023 overgelegd, waaruit blijkt dat eiser lijdt aan psychische klachten, waarvoor hij in Duitsland behandeld is. Uit een journaal van de huisarts van 5 juni 2024 met een ziektegeschiedenis over de periode 24 februari 2024 tot en met 14 mei 2024 blijkt dat er op 27 februari 2024 een gesprek heeft plaatsgevonden. Hierin heeft eiser aangegeven geen hulpvraag te hebben, geen medicatie te slikken en dat hij graag iets rustgevends wil om te slapen. Verder blijkt uit het journaal dat hij op 14 mei 2024 heeft aangegeven psychische klachten te hebben. Er is vervolgens een afspraak gemaakt bij de praktijk verpleegkundige.
10.2.
Anders dan eiser meent volgt uit deze gegevens niet dat er aanwijzingen zijn dat een overdracht aan Duitsland aanzienlijke en onomkeerbare gevolgen voor zijn gezondheidstoestand zou hebben. Verweerder was daarom niet gehouden nader onderzoek te doen naar eisers medische gesteldheid. [9] Van onzorgvuldigheid of strijd met het Unierechtelijk evenredigheidsbeginsel is de rechtbank gelet op het voorgaande niet gebleken.
11. In het gestelde gebrek aan voortvarend handelen, wat daar verder ook van zij, ziet de rechtbank evenmin aanleiding om te oordelen dat overdracht van eiser aan Duitsland van een onevenredige hardheid getuigt.

Conclusie en gevolgen

12. De beroepsgronden slagen niet. De rechtbank twijfelt hier niet over. Daarom is het beroep kennelijk ongegrond.
13. Nu er uitspraak is gedaan in het beroep en er niet langer sprake is van connexiteit [10] , wordt het verzoek om een voorlopige voorziening niet-ontvankelijk verklaard.
14. Vanwege het onder 6 geconstateerde gebrek ziet de rechtbank wel aanleiding om verweerder te veroordelen in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 875,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift met een waarde per punt van € 875,- en wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser van € 875,-.
De voorzieningenrechter verklaart het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D.C. Laagland, (voorzieningen)rechter, in aanwezigheid van J.F. Elzenaar, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Informatie over verzet
Als partijen het niet eens zijn met deze uitspraak, kunnen zij een verzetschrift sturen naar de rechtbank waarin zij uitleggen waarom zij het niet eens zijn met deze uitspraak. Het verzetschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Als partijen graag een zitting willen om het verzetschrift toe te lichten, moeten zij dit in het verzetschrift vermelden. Tegen de uitspraak op het verzoek om de voorlopige voorziening staat geen rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Op grond van artikel 8:54, eerste lid, aanhef en onder c, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
2.Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, ECLI:NL:RVS:2007:AZ9588.
4.Handvest van de grondrechten van de Europese Unie.
5.Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens.
6.Hof van Justitie van de Europese Unie.
7.Arrest van 30 november 2023, zaaknummers C-228/21, C-254/21, C-297/21, C-315/21 en C-328/21, ECLI:EU:C:2023:934.
8.Hof van Justitie 16 februari 2017, ECLI:EU:C:2017:127 (
9.Zie Werkinstructie 2021/3 BMA advies tijdens de Dublinprocedure n.a.v. arrest C.K.
10.Op grond van artikel 8:81 en 8:83, derde lid, van de Awb.