In deze zaak heeft eiser op 16 november 2023 een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De minister van Asiel en Migratie heeft echter niet tijdig op deze aanvraag beslist, wat heeft geleid tot een ingebrekestelling door eiser op 22 mei 2024. Eiser heeft vervolgens op 10 juni 2024 beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit. De rechtbank heeft partijen geïnformeerd dat een zitting niet nodig was en heeft het onderzoek gesloten zonder verdere behandeling.
De rechtbank heeft in haar overwegingen de relevante artikelen van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) besproken. Volgens artikel 6:2 van de Awb wordt het niet tijdig nemen van een besluit gelijkgesteld met een besluit. Artikel 6:12 van de Awb stelt dat een beroepschrift kan worden ingediend zodra het bestuursorgaan in gebreke is, en twee weken zijn verstreken na ontvangst van de ingebrekestelling. De wettelijke beslistermijn voor de minister is vastgesteld op zes maanden, maar kan onder bepaalde omstandigheden met negen maanden worden verlengd.
In deze zaak heeft de rechtbank vastgesteld dat de minister de beslistermijn rechtsgeldig heeft verlengd, waardoor de ingebrekestelling van eiser prematuur was. Dit betekent dat het beroep niet voldoet aan de vereisten voor het indienen van een beroep tegen het niet tijdig beslissen. De rechtbank heeft daarom het beroep niet-ontvankelijk verklaard en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan door mr. A.G.D. Overmars, rechter, en openbaar gemaakt op rechtspraak.nl.