ECLI:NL:RBDHA:2024:14879

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
19 september 2024
Publicatiedatum
19 september 2024
Zaaknummer
NL24.34823
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen maatregel van bewaring in vreemdelingenrechtelijke procedure

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 19 september 2024 uitspraak gedaan in een beroep tegen een maatregel van bewaring opgelegd door de minister van Asiel en Migratie. De eiser, van Algerijnse nationaliteit, had beroep ingesteld tegen de maatregel die op 7 augustus 2024 was opgelegd op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000. De rechtbank heeft vastgesteld dat de gronden voor de maatregel, waaronder het risico dat eiser zich aan het toezicht zou onttrekken, niet zijn bestreden. De rechtbank heeft de gronden van de minister beoordeeld en geconcludeerd dat er voldoende redenen zijn om aan te nemen dat eiser zich niet aan de vertrekplicht zal houden. De rechtbank heeft ook geoordeeld dat de minister voldoende voortvarend werkt aan de uitzetting van eiser en dat er zicht is op uitzetting naar Algerije. Het beroep van eiser is ongegrond verklaard, evenals het verzoek om schadevergoeding. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn op de hoogte gesteld van de mogelijkheid tot hoger beroep bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.34823

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam], eiser,

geboren op [geboortedatum],
van Algerijnse nationaliteit,
V-nummer: [nummer],
(gemachtigde: mr. H.T. Gerbrandy),
en
de minister van Asiel en Migratie (voorheen de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid), de minister,
(gemachtigde: mr. K. J. Diender).

Procesverloop

Bij besluit van 7 augustus 2024 (het bestreden besluit) heeft de minister aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd.
De minister heeft de rechtbank op grond van artikel 94, eerste lid, van de Vw van de bewaring in kennis gesteld. Deze kennisgeving wordt gelijkgesteld met een door eiser ingesteld beroep. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
De rechtbank heeft het beroep op 13 september 2024 op zitting behandeld. Eiser is samen met zijn gemachtigde verschenen. Tevens is een tolk verschenen. De minister heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting gesloten.

Overwegingen

1. In de maatregel van bewaring heeft de minister overwogen, dat de openbare orde de maatregel vordert, omdat het risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken en eiser de voorbereiding van het vertrek of de uitzettingsprocedure ontwijkt of belemmert. De minister heeft hieraan ten grondslag gelegd dat eiser:
(zware gronden)3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;
3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken;
3c. eerder een visum, besluit, kennisgeving of aanzegging heeft ontvangen waaruit de plicht Nederland te verlaten blijkt en hij daaraan niet uit eigen beweging binnen de daarin besloten of gestelde termijn gevolg heeft gegeven;
3d. niet dan wel niet voldoende meewerkt aan het vaststellen van zijn identiteit en nationaliteit;
3e. in verband met zijn aanvraag om toelating onjuiste of tegenstrijdige gegevens heeft verstrekt over zijn identiteit, nationaliteit of de reis naar Nederland of een andere lidstaat;
3f. zich zonder noodzaak heeft ontdaan van zijn reis- of identiteitsdocumenten;
3i. te kennen heeft gegeven dat hij geen gevolg zal geven aan zijn verplichting tot terugkeer;
(lichte gronden)4a. zich niet aan een of meer andere voor hem geldende verplichtingen van hoofdstuk 4 van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb) heeft gehouden;
4b. meerdere aanvragen tot het verlenen van een verblijfsvergunning heeft ingediend die niet tot verlening van een verblijfsvergunning hebben geleid;
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan.
1.1.
De minister heeft de gronden in de maatregel nader gemotiveerd. Voorts heeft de minister overwogen dat een minder dwingende maatregel (lichter middel) niet doeltreffend kan worden toegepast.
1.2.
De minister heeft ter zitting grond 4a laten vallen.
2. Hierna beoordeelt de rechtbank het beroep tegen de maatregel van bewaring. Daarbij bespreekt zij de beroepsgronden en toetst zij de rechtmatigheid van de bewaring ambtshalve.
3. De rechtbank stelt vast, dat eiser de procedure voorafgaand aan de inbewaringstelling niet heeft bestreden.
Grondslag en gronden
4. De rechtbank is van oordeel, dat eiser valt onder de in artikel 59, eerste lid aanhef en onder a van de Vw genoemde categorie vreemdelingen. Eiser heeft geen rechtmatig verblijf, nu hij op 17 maart 2023 een terugkeerbesluit opgelegd heeft gekregen.
4.1.
Ten aanzien van grond 3f is de rechtbank van oordeel, dat niet is gebleken van een situatie, waarbij eiser zich zonder noodzaak heeft ontdaan van zijn reis- of identiteitsdocumenten. De rechtbank is aldus niet gebleken, dat er sprake is van een actieve handeling van eiser, waarbij hij zijn documenten heeft vernietigd of doen verdwijnen. [1] De rechtbank is dan ook van oordeel, dat gelet op het voorgaande de minister zware grond 3f ten onrechte aan de maatregel van bewaring ten grondslag heeft gelegd. De rechtbank overweegt voorts, dat de aan de maatregel ten grondslag gelegde gronden 3a, 3b, 3c, 3d, 3e, 3i, 4b, 4c en 4d niet zijn bestreden. De maatregel is gemotiveerd en er zijn ten minste twee van de gronden - als bedoeld in het derde en vierde lid van artikel 5.1b, van het Vb - waarvan één zware grond, aanwezig. Daarmee is voldaan aan de in artikel 5.1b van het Vb neergelegde voorwaarde voor inbewaringstelling en is er voldoende reden om aan te nemen dat een risico bestaat, dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken, dan wel dat hij de voorbereiding van zijn vertrek en overdracht ontwijkt of belemmert.
Lichter middel
5. Gelet op de gronden die aan de maatregel ten grondslag zijn gelegd, de plicht tot terugkeer, die volgt uit de beschikking van 17 maart 2023 en de eerder afgelegde verklaringen van eiser dat hij niet terug wil keren naar Algerije, is de minister er terecht vanuit gegaan dat eiser niet uit eigen beweging gevolg zal geven aan de op hem rustende vertrekplicht. Een lichter middel volstaat derhalve niet om de uitzetting van eiser te verzekeren. Voorts is de rechtbank niet gebleken van persoonlijke belangen van eiser, die de bewaring voor hem onevenredig bezwarend maken en waarin de minister aanleiding had moeten zien eiser een lichter middel dan bewaring op te leggen.
Voortvarendheid en zicht op uitzetting
6.1.
De minister heeft op dag twee van de inbewaringstelling een eerste uitzettingshandeling verricht, namelijk het houden van een vertrekgesprek. In het algemeen geldt, dat een eerste uitzettingshandeling op dag zes van de inbewaringstelling voldoende voortvarend is. De rechtbank zijn geen bijzondere omstandigheden gebleken, die aanleiding geven hiervan af te wijken. De rechtbank overweegt voorts, dat de minister op 20 en 23 augustus 2024 vertrekgesprekken met eiser heeft gevoerd en dat de identiteit en nationaliteit van eiser op 22 augustus 2024 is bevestigd. De rechtbank is aldus van oordeel, dat de minister voldoende voortvarend werkt aan de uitzetting van eiser.
6.1.
De rechtbank is tot slot van oordeel, dat zicht op uitzetting naar Algerije niet ontbreekt. De rechtbank wijst op de uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 6 mei 2024 en 15 juli 2024 waarin de Afdeling heeft geoordeeld dat zicht op uitzetting in het algemeen naar Algerije niet (meer) ontbreekt. [2] Er is geen grond voor het oordeel dat, indien eiser zijn medewerking verleent, er door de Algerijnse autoriteiten geen laissez-passer aan eiser zal worden verstrekt, te meer nu eisers identiteit door de Algerijnse autoriteiten is bevestigd op 22 augustus 2024.

Conclusie en gevolgen

7. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. F. Sijens, rechter, in aanwezigheid van mr. K.E. Mulder, griffier op 19 september 2024 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
de griffier de rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State