4.2.De rechtbank is van oordeel, dat zware grond 3i ten onrechte aan eiser is tegengeworpen. De rechtbank overweegt, dat eiser door het indienen van een asielaanvraag rechtmatig verblijf geniet en dat de verplichting tot terugkeer op het moment van de inbewaringstelling niet voor hem geldt. De grond is daarmee feitelijk onjuist.
5. De rechtbank is van oordeel, dat ook artikel 59b, eerste lid, aanhef en onder c Vw (c-grond) terecht aan de maatregel ten grondslag is gelegd. Eiser werd reeds voor het opleggen van de huidige maatregel in bewaring gehouden in het kader van een terugkeerprocedure uit hoofde van de Terugkeerrichtlijn en heeft reeds de mogelijkheid van toegang tot de asielprocedure gehad. Eiser heeft, vlak voor zijn feitelijke uitzetting naar Algerije op 30 augustus 2024, asiel aangevraagd op Schiphol. Het is aannemelijk, dat eiser dit op het laatste moment heeft gedaan om zijn terugkeer te frustreren.
6. De rechtbank is van oordeel, dat de minister terecht geen aanleiding heeft gezien om aan eiser een lichter middel dan de maatregel van bewaring op te leggen. In dit kader acht de rechtbank van belang, dat reeds hiervoor is overwogen, dat de gronden de maatregel van bewaring kunnen dragen en dat hiermee het risico op onttrekking is gegeven. Dat voor eiser op dit moment geen vertrekplicht geldt, is gelet op het voorgaande naar het oordeel van de rechtbank dan ook niet relevant. Voorts is de rechtbank niet gebleken van persoonlijke belangen van eiser, die de bewaring voor hem onevenredig bezwarend maken en waarin de minister aanleiding had moeten zien eiser een lichter middel dan bewaring op te leggen.
Voortvarendheid in het kader van de asielaanvraag
7. De rechtbank is van oordeel, dat de minister voldoende voortvarend werkt aan de asielaanvraag van eiser. Hiertoe overweegt de rechtbank, dat eiser in het kader van zijn asielaanvraag nader is gehoord op 5 september 2024, een voornemen heeft ontvangen op 7 september 2024 en een beschikking opgelegd heeft gekregen op 9 september 2024.