In deze zaak heeft eiser op 28 februari 2023 een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De minister van Asiel en Migratie heeft echter niet tijdig op deze aanvraag beslist, wat heeft geleid tot een ingebrekestelling door eiser op 26 juni 2024. Eiser heeft op 11 juli 2024 beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit. De rechtbank heeft vastgesteld dat de wettelijke beslistermijn is verstreken en dat eiser de minister rechtsgeldig in gebreke heeft gesteld. De rechtbank oordeelt dat het beroep kennelijk gegrond is.
De rechtbank heeft op basis van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en de Vreemdelingenwet (Vw) geoordeeld dat de minister binnen zes maanden na ontvangst van de aanvraag moet beslissen, met een mogelijke verlenging van maximaal negen maanden. Aangezien de termijn is overschreden, heeft de rechtbank besloten dat de minister alsnog binnen zestien weken na de uitspraak een besluit moet nemen. Tevens is er een dwangsom van € 100,- per dag opgelegd voor elke dag dat de beslistermijn wordt overschreden, met een maximum van € 7.500,-. De minister is ook veroordeeld in de proceskosten van eiser, vastgesteld op € 437,50.