ECLI:NL:RBDHA:2024:14824

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
19 september 2024
Publicatiedatum
19 september 2024
Zaaknummer
NL24.25768
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Versnelde behandeling
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van beroep inzake asielaanvraag door prematuur indienen van ingebrekestelling

In deze zaak heeft eiser op 8 augustus 2023 een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend bij de minister van Asiel en Migratie. Op 13 mei 2024 heeft eiser de minister in gebreke gesteld wegens het niet tijdig beslissen op zijn asielaanvraag. Vervolgens heeft eiser op 24 juni 2024 beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit. De rechtbank heeft in haar overwegingen uiteengezet dat volgens artikel 6:12, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) een beroepschrift kan worden ingediend zodra het bestuursorgaan in gebreke is om op tijd een besluit te nemen en twee weken zijn verstreken na ontvangst van een schriftelijke ingebrekestelling.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de minister op basis van artikel 42 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) binnen zes maanden na ontvangst van de aanvraag moet beslissen. De termijn voor het indienen van een claimverzoek op grond van de Dublinverordening was twee maanden, en Nederland werd verantwoordelijk voor de aanvraag op 8 oktober 2023. De beslistermijn van zes maanden eindigde op 8 april 2024, maar de minister heeft deze termijn met negen maanden verlengd vanwege de inwerkingtreding van het WBV 2023/3. De rechtbank heeft eerder geoordeeld dat deze verlenging rechtsgeldig was.

Aangezien de ingebrekestelling van 13 mei 2024 prematuur was ingediend, voldeed het beroep niet aan de vereisten voor het indienen van een beroep tegen het niet tijdig beslissen. De rechtbank heeft daarom het beroep niet-ontvankelijk verklaard. Er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling, en de rechtbank heeft besloten geen zitting te houden, omdat partijen daarmee instemden. De uitspraak is bekendgemaakt op 19 september 2024.

Uitspraak

uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Groningen Bestuursrecht zaaknummer: NL24.25768
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[Eiser] , [V-nummer] , eiser, (gemachtigde: mr. E. Berger),

en
de minister van Asiel en Migratie,voorheen de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, de minister.

Procesverloop

Eiser heeft op 8 augustus 2023 een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend bij de minister.
Bij brief van 13 mei 2024, door de minister op 14 mei 2024 ontvangen, heeft eiser de minister in gebreke gesteld wegens het niet tijdig beslissen op zijn asielaanvraag. Eiser heeft vervolgens op 24 juni 2024 beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit.

Overwegingen

De rechtbank heeft partijen laten weten dat zij een zitting niet nodig vindt en gevraagd of zij het daarmee eens zijn. Omdat partijen daarna niet om een zitting hebben gevraagd, heeft de rechtbank het onderzoek gesloten en de zaak niet behandeld op een zitting.
In artikel 6:2, aanhef en onder b, van de Awb is bepaald dat voor de toepassing van wettelijke voorschriften over bezwaar en beroep, het niet tijdig nemen van een besluit met een besluit wordt gelijkgesteld.
3. In artikel 6:12, tweede lid, van de Awb, voor zover hier van belang, is bepaald, dat een beroepschrift gericht tegen het niet tijdig nemen van een besluit kan worden ingediend zodra het bestuursorgaan in gebreke is om op tijd een besluit te nemen en twee weken zijn verstreken nadat een schriftelijke ingebrekestelling door het bestuursorgaan is ontvangen.
4. Op grond van artikel 42, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) moet de minister binnen zes maanden na ontvangst van de aanvraag beslissen. Op grond van artikel 42, vierde lid, aanhef en onder b, van de Vw kan de termijn, als bedoeld in het eerste lid,
met ten hoogste negen maanden worden verlengd, indien een groot aantal vreemdelingen tegelijk een aanvraag indient waardoor het in de praktijk zeer moeilijk is de procedure binnen de termijn van zes maanden af te ronden. Op grond van artikel 42, zesde lid, van de Vw vangt de termijn, bedoeld in het eerste lid, aan op het tijdstip waarop overeenkomstig de Dublinverordening wordt vastgesteld dat Nederland verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag.
5. Eiser heeft de aanvraag ingediend op 8 augustus 2023. De termijn voor het indienen van het claimverzoek op grond van artikel 23, tweede lid van de Dublinverordening is twee maanden. Bij brief van 16 november 2023 heeft de minister laten weten dat deze termijn is verstreken. Dat betekent dat Nederland op 8 oktober 2023 verantwoordelijk is geworden voor de aanvraag van eiser. De beslistermijn van zes maanden zou in het geval van eiser op 8 april 2024 eindigen. De minister heeft echter, met inwerkingtreding van het WBV 2023/3, de beslistermijn van asielaanvragen, ingediend tussen 1 januari 2023 en 1 januari 2024, met negen maanden verlengd. Deze rechtbank en zittingsplaats heeft in de uitspraak van 11 april 2024 (ECLI:NL:RBDHA:2024:5087) geoordeeld dat de minister voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat op het moment van de inwerkingtreding van het WBV 2023/3 sprake was van een situatie, zoals bedoeld in artikel 42, vierde lid, aanhef en onder b, van de Vw. De rechtbank ziet geen aanleiding om in deze zaak van dat oordeel af te wijken. De verlenging van de beslistermijn is daarom rechtsgeldig. Dat betekent dat de ingebrekestelling van 13 mei 2024 prematuur is ingediend. Het beroep voldoet daarom niet aan de vereisten voor het indienen van een beroep tegen het niet tijdig beslissen, als bedoeld in artikel 6:12, tweede lid, van de Awb.
6. Het beroep is, gelet op het voorgaande, niet-ontvankelijk.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.G.D. Overmars, rechter, in aanwezigheid van D. Drent, griffier en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
Deze uitspraak is bekendgemaakt op:
Bent u het niet eens met deze uitspraak?
Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 4 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.