uitspraak
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.27418
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen
[eiser], eiser V-nummer: [V-nummer]
(gemachtigde: mr. J. van Bennekom),
en
de minister van Asiel en Migratie, voorheen de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, de minister
(gemachtigde: M. Lorier).
De minister heeft op 3 maart 2024 aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd. Deze maatregel duurt nog voort.
Eiser heeft tegen het voortduren van de maatregel van bewaring beroep ingesteld. Daarbij heeft hij verzocht om schadevergoeding.
De minister heeft een voortgangsrapportage overgelegd. Eiser heeft hierop gereageerd.
Vervolgens heeft de minister een verweerschrift ingediend. Tot slot heeft eiser hierop een reactie gegeven.
De rechtbank heeft bepaald dat een onderzoek ter zitting achterwege blijft.
1. Eiser stelt van Algerijnse nationaliteit te zijn en te zijn geboren op [1986] .
2. Indien de rechtbank van oordeel is dat de toepassing of tenuitvoerlegging van de maatregel van bewaring in strijd is met de Vw dan wel bij afweging van alle daarbij betrokken belangen in redelijkheid niet gerechtvaardigd is, verklaart zij op grond van artikel
96, derde lid, van de Vw het beroep gegrond en beveelt zij de opheffing van de maatregel of een wijziging van de wijze van tenuitvoerlegging daarvan.
3. Eiser heeft gronden van beroep ingediend op 10 juli 2024 en 12 juli 2024. Eisers standpunten zullen hieronder worden besproken.
4. De minister heeft een verweerschrift ingediend. De reactie van de minister zal ook hieronder worden besproken.
De omvang van de beoordeling van dit vervolgberoep
5.1 De rechtbank stelt voorop dat zij deze maatregel van bewaring al eerder heeft getoetst. Uit de uitspraak van 21 juni 2024 (in de zaak NL24.23784) volgt dat de maatregel van bewaring tot het moment van het sluiten van het onderzoek dat aan die uitspraak ten grondslag ligt, rechtmatig was.
5.2 Eiser stelt dat het Nederlandse systeem, waarbij de beoordeling van het vervolgberoep zich beperkt tot een beoordeling sinds sluiting van het laatste onderzoek, zich niet verhoudt tot het Unierecht. Eiser verwijst naar artikel 15, vierde lid van de Richtlijn 2008/115/EG van het Europees Parlement en de Raad van 16 december 2008 over gemeenschappelijke normen en procedures in de lidstaten voor de terugkeer van onderdanen van derde landen die illegaal op hun grondgebied verblijven (de erugkeerrichtlijn) en het arrest van het Hof van Justitie van 8 november 2022 in de zaak C.,B. en X.1. De rechtbank begrijpt dat eiser onder punt 4 van zijn beroepsgronden van 10 juli 2024 nader betoogt dat de toets in vervolgberoepen zich niet verhoudt tot het Unierecht, waarbij eiser verwijst naar het arrest van het Hof van 5 juni 2014 in de zaak Mahdi2. De rechtbank begrijpt dat eiser ook betoogt dat ambtshalve moet worden getoetst en dat onrechtmatigheden in voorgaande procedures aan de orde moeten worden gesteld in een vervolgberoep. Eiser verwijst in dat verband naar een dissertatie van Ortlep. De rechtbank begrijpt verder dat eiser stelt dat het in strijd is met het recht van de Europese Unie (het Unierecht) dat in het kader van een vervolgberoep alleen gekeken wordt naar de voortgangsrapportage.
5.3 In de uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Overijssel van 25 mei 2021 (NL21.6730), die eiser zelf heeft overgelegd bij zijn beroepsgronden, is al een oordeel gegeven over wat eiser heeft gesteld over aanvang van de toets in vervolgberoepen, waaronder zijn verwijzing naar de dissertatie van Ortlep en het arrest Mahdi. De rechtbank verwijst daarnaar en ziet geen reden hier nu anders over te oordelen; de beoordeling in een vervolgberoep vangt aan vanaf het sluiten van het onderzoek in de laatste procedure. In dit geval is dat 14 juni 2024. In aanvulling daarop merkt de rechtbank op dat eisers kennelijke uitgangspunt, dat de beoordeling van de bewaringsrechter in vervolgberoepen zich zou beperken tot de voortgangsrapportage niet juist is. De bewaringsrechter betrekt immers het gehele dossier bij zijn oordeel, waaronder ook de gronden van het beroep en het verweerschrift. Verder merkt de rechtbank op dat sinds het arrest van het Hof van 8 november 2022 in de zaak C.B, en X, waar eiser ook zelf naar verwijst, de bewaringsrechter ambtshalve toetst, ook in vervolgberoepen. Het is de rechtbank dan ook onduidelijk wat eiser bedoelt met deze passage. Overigens heeft eiser ook niet betoogd welke