ECLI:NL:RBDHA:2024:14779

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
11 september 2024
Publicatiedatum
18 september 2024
Zaaknummer
NL22.22297
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • D. Bruinse - Pot
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de afwijzing van een aanvraag voor een machtiging tot voorlopig verblijf op basis van familie- en gezinsleven

In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Den Haag het beroep van eisers tegen de afwijzing van hun aanvraag voor een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) voor het doel 'familie en gezin'. De eisers, die de broer en zussen zijn van referent, hebben hun aanvraag ingediend na de afwijzing door de minister van Asiel en Migratie op 12 november 2020. De minister handhaafde deze afwijzing in een besluit van 5 oktober 2022. De rechtbank heeft de zaak op 11 juni 2024 behandeld, waarbij zowel de gemachtigde van de eisers als de gemachtigde van de minister aanwezig waren.

De rechtbank concludeert dat het beroep ongegrond is. De minister had het criterium 'hechte persoonlijke banden' gebruikt om de aanvraag te beoordelen, wat volgens de rechtbank niet in strijd is met de rechtspraak van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM). De rechtbank oordeelt dat er geen hechte persoonlijke banden bestaan tussen de eisers en referent, aangezien zij sinds 2012 niet meer in gezinsverband samen hebben gewoond. De rechtbank wijst erop dat de minister de belangenafweging niet hoefde te maken, omdat er geen familie- of gezinsleven in de zin van artikel 8 van het EVRM bestaat. De uitspraak bevestigt de afwijzing van de aanvraag en de eisers krijgen geen vergoeding van hun proceskosten.

De rechtbank benadrukt dat de minister bij de beoordeling van de aanvraag alle relevante feiten en omstandigheden in overweging heeft genomen. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen hebben de mogelijkheid om in hoger beroep te gaan.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: NL22.22297

uitspraak van de enkelvoudige kamer van september 2024 in de zaak tussen

[eiser], v-nummer: [nummer 1] (eiser),

[eiseres 1]v-nummer: [nummer 2] (eiseres 1),
[eiseres 2], v-nummer: [nummer 3] (eiseres 2),
samen: eisers

[referent], ook eiser, maar hierna te noemen referent.

(gemachtigde: mr. B.G. Smouter),
en
de minister van Asiel en Migratie, [1]
(gemachtigde: mr. R.R. de Groot).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eisers tegen de afwijzing van hun aanvraag. Zij hebben een aanvraag ingediend voor een machtiging tot
voorlopig verblijf (mvv) voor het doel “familie en gezin” en aan de aanvraag ten grondslag gelegd dat zij de broer en zussen van referent zijn.
1.1.
De minister heeft deze aanvraag met het besluit van 12 november 2020 afgewezen. Met het bestreden besluit van 5 oktober 2022 op het bezwaar van eisers is de minister bij de afwijzing van de aanvraag gebleven.
2. De rechtbank heeft het beroep op 11 juni 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van eisers en de gemachtigde van de minister. Ook was aanwezig referent.

Beoordeling door de rechtbank

3. De rechtbank beoordeelt de afwijzing van de aanvraag van eisers. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eisers.
4. De rechtbank is van oordeel dat het beroep ongegrond is
.Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.

Het bestreden besluit

5. Referent was ten tijde van de aanvraag meerderjarig en had al rechtmatig verblijf in Nederland. Eisers zijn de ten tijde van de aanvraag minderjarige zusjes en het minderjarige broertje van referent. Zij willen zich bij referent in Nederland voegen. De minister gelooft op grond van het familieboekje wel dat er een familierelatie bestaat tussen eisers en referent. Daarom heeft de minister beoordeeld of er sprake is van beschermenswaardig familie- of gezinsleven tussen eisers en referent. Volgens de minister is dit niet het geval, omdat er geen sprake is van hechte persoonlijke banden tussen eisers en referent. Daarna heeft de minister een belangenafweging verricht. De belangen van de Nederlandse overheid wegen volgens de minister zwaarder dan de belangen van eisers om zich bij referent in Nederland te voegen. De aanvraag is vervolgens afgewezen.
Gebruikt de minister het juiste beoordelingscriterium?
6. Eisers betogen dat de minister niet het criterium ‘more than normal emotional ties’ had mogen gebruiken om de familieband tussen eisers en referent te beoordelen. Ter zitting hebben eisers toegelicht dat de minister bij het vaststellen of er sprake is van beschermenswaardig familieleven in de zin van artikel 8 van het EVRM niet het criterium had mogen hanteren dat slechts sprake kan zijn van hechte persoonlijke banden als de banden tussen eisers en referent de normale omgang overstijgen, omdat dit duidt op de zogenaamde ‘MTNET-toets’.
7. Het betoog slaagt niet. Uit de uitspraak van het EHRM van 26 november 2013 (Vasquiez t. Zwitserland) volgt dat tussen meerderjarige en minderjarige broers of zussen familie of gezinsleven kan bestaan als sprake is van hechte persoonlijke banden. De rechtbank citeert een deel van paragraaf 48: [2]

Regarding the relationship between the applicant and his brothers and sisters in Switzerland, the Court notes that the central relationships of family life under Article 8 are those of husband and wife, and parent and child. Under certain circumstances the relationship between siblings also falls under the concept of family life, depending on the existence of close personal ties […] In the present case, however, the Court is of the view that the applicant has not demonstrated that especially close ties with his brothers and sisters existed. […]
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) heeft eerder overwogen dat de vraag of er sprake is van hechte persoonlijke banden een kwestie van feitelijke aard is. [3] Uit Werkinstructie (WI) 2020/16 volgt voorts dat de minister tussen overige bloed- en aanverwanten enerzijds en minderjarige kinderen anderzijds familie- of gezinsleven als bedoeld in artikel 8 van het EVRM aanneemt als uit de feiten en omstandigheden volgt dat daadwerkelijk sprake is van hechte persoonlijke banden. Uit de werkinstructie volgt verder dat samenwonen kan duiden op hechte persoonlijke banden maar ook het hebben frequent contact zonder samenwoning. In geval van minderjarige kinderen en overige bloed en- aanverwanten is volgens de werkinstructie vereist dat de omgang tussen hen de gebruikelijke omgang ontstijgt. [4] Dit criterium is, anders dan eisers betogen, niet in strijd met de rechtspraak van het EHRM nu in de hierboven aangehaalde uitspraak voorop wordt gesteld dat de relatie tussen broers en zussen slechts in bepaalde gevallen onder de bescherming van artikel 8 EVRM valt en vervolgens uitdrukkelijk het criterium ‘
especially close ties’ wordt gehanteerd.
8. De rechtbank zal hieronder daarom de inhoudelijke beoordeling van de minister toetsen aan de hand van de beroepsgronden van eisers. De eerste vraag is of sprake is van hechte persoonlijke banden tussen eisers en referent.
Is er sprake van hechte persoonlijke banden tussen eisers en referent?
9. Eisers betogen dat er wel degelijk sprake is van hechte persoonlijke banden tussen hen en referent. Zij wijzen erop dat zij en referent een tijd hebben samengewoond en dat dit volgens WI 2020/16 duidt op hechte persoonlijke banden. Dat eisers en referent door een vluchtsituatie gescheiden zijn geraakt maakt dit volgens eisers niet anders. Eiser wijst erop dat hij op 12 jarige leeftijd Syrië is ontvlucht vanwege de oorlog en dat uit paragraaf B7/3.8.1 van de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc 2000) volgt dat er moet worden aangenomen dat er tussen zijn 12e en 18e nog sprake was van familie- en gezinsleven. De minister heeft de vraag of sprake is van familie- en gezinsleven volgens eisers ten onrechte niet in het licht van deze feitelijke situatie beoordeeld. De minister mag aan eisers daarom niet tegenwerpen dat zij tien jaar lang niet meer in gezinsverband samenleven. Daarbij benadrukken eisers dat de hele aanvraagprocedure tot aan het bestreden besluit ruim 2,5 jaar heeft geduurd. Ook die periode mag niet aan hen worden tegengeworpen. Tot slot betogen eisers dat zij en referent nog dagelijks contact hebben. Verder heeft referent tijdens zijn gehoor verklaard zeer hecht te zijn met eiser en eisers hebben nog geen eigen gezin gesticht. Deze omstandigheden heeft de minister volgens eisers onvoldoende meegenomen in de besluitvorming.
10. Het betoog slaagt niet. Tussen een minderjarig kind en zijn meerderjarige broer of zus wordt door de minister in ieder geval familie- of gezinsleven als bedoeld in artikel 8 van het EVRM aangenomen als uit feiten en omstandigheden blijkt dat sprake is van hechte persoonlijke banden. De rechtbank verwijst het onder 7 weergegeven kader. Dat de minister er bij minderjarigen broers en zussen altijd van uitgaat dat tussen hen sprake is van familie- of gezinsleven is een juridische fictie die bij een feitelijke beoordeling als deze geen rol speelt. De rechtbank volgt daarom niet het betoog van eisers dat tussen het 12e en 18e levensjaar van referent alleen al daarom sprake was van familie- of gezinsleven tussen hem en eisers.
10.1.
De minister stelt zich niet ten onrechte op het standpunt dat tussen eisers en referent geen sprake is van hechte persoonlijke banden. De minister vindt daarbij doorslaggevend dat eisers en referent sinds het vertrek van referent uit Syrië in 2012 niet meer in gezinsverband samen hebben gewoond. De minister heeft zich verder niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat niet is gebleken dat eisers vertrek alleen is ingegeven door vrees voor de oorlog en dat daarom sprake was van een vluchtsituatie. Hoewel aannemelijk is dat de oorlog die in Syrië destijds begon indirect een rol heeft gespeeld bij het vertrek van referent, heeft referent zelf meermaals verklaard dat hij is vertrokken om geld te verdienen om zijn gezin te onderhouden. Daarmee is niet alleen sprake van een vluchtsituatie, maar liggen aan de vlucht van referent ook andere (economische) motieven ten grondslag. De minister heeft referent daarom mogen tegenwerpen dat hij sinds zijn vertrek niet langer in gezinsverband samenwoonde. Sinds zijn vertrek houdt referent op afstand contact met eisers en niet is gebleken dat referent naast de financiële steun die hij aan eisers geeft een verzorgende taak heeft. Eisers zijn voor hun verzorging afhankelijk van hun ouders en niet van referent. De feitelijke situatie duidt volgens de minister niet op hechte persoonlijke banden tussen eisers en referent. De omstandigheid dat eisers en referent naar eigen zeggen hecht zijn, nog dagelijks contact hebben en dat eisers geen eigen gezin hebben gesticht is volgens de minister niet voldoende.
10.2.
De rechtbank volgt niet het betoog van eisers dat uit de bewoordingen van het bestreden besluit blijkt dat hij heeft getoetst of sprake was van een meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie, nu uit het bestreden besluit hoe dan ook genoegzaam blijkt dat de minister zich niet ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat geen sprake is van hechte persoonlijke banden tussen eisers en referent.
Heeft de minister de belangenafweging in het nadeel van eisers mogen laten uitvallen?
11. Gelet op wat de Afdeling in de uitspraak van 27 maart 2024 heeft overwogen spreekt de rechtbank zich niet uit over de door de minister gemaakte belangenafweging. [5] De minister heeft zich in deze zaak namelijk deugdelijk gemotiveerd op het standpunt gesteld dat er tussen eisers en referent geen familie- of gezinsleven in de zin van artikel 8 van het EVRM bestaat. In die beoordeling heeft hij alle individuele feiten en omstandigheden betrokken. De minister mocht daarom volstaan met de vaststelling dat er geen hechte persoonlijke banden bestaan tussen eisers en referent. Dat betekent dat hij in dit geval geen belangenafweging hoefde te maken. De vraag of de belangenafweging deugdelijk heeft plaatsgevonden behoeft daarom geen bespreking. [6]

Conclusie en gevolgen

12. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eisers ongelijk krijgen en dat het bestreden besluit van 5 oktober 2022 in stand blijft. Eisers krijgen daarom het griffierecht niet terug. Zij krijgen ook geen vergoeding van hun proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D. Bruinse - Pot, rechter, in aanwezigheid van mr. R.C. Lubbers, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen vier weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Voorheen de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Zowel de minister als de staatssecretaris worden voor de leesbaarheid in deze uitspraak aangeduid als de minister.
2.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van 26 november 2013, ECLI:CE:ECHR:2013:1126JUD000178508, paragraaf 48.
3.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 27 maart 2024, ECLI:NL:RVS:2024:1187 rechtsoverweging (r.o.) 2.
4.Zie pagina 9.
6.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 10 juni 2024, ECLI:NL:RVS:2024:2365.