ECLI:NL:RBDHA:2024:14768

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
10 september 2024
Publicatiedatum
17 september 2024
Zaaknummer
NL24.28638
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening+bodemzaak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag niet in behandeling genomen op basis van Dublinverordening; beroep ongegrond

In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Den Haag het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van zijn asielaanvraag. De minister van Asiel en Migratie heeft de aanvraag met het bestreden besluit van 27 juni 2024 niet in behandeling genomen, omdat Oostenrijk verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag op basis van de Dublinverordening. Eiser heeft de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen, zodat hij niet kan worden uitgezet totdat op zijn beroep is beslist. De rechtbank heeft het beroep en het verzoek om een voorlopige voorziening op 30 augustus 2024 behandeld, waarbij eiser, zijn gemachtigde, een tolk en de gemachtigde van verweerder aanwezig waren.

De rechtbank oordeelt dat het beroep ongegrond is. Eiser heeft onvoldoende aannemelijk gemaakt dat hij in Oostenrijk een reëel risico loopt op onmenselijke of vernederende behandeling. De rechtbank stelt vast dat de Europese Unie gezamenlijke regelgeving heeft over het in behandeling nemen van asielaanvragen, en dat verweerder op grond van het interstatelijk vertrouwensbeginsel mag uitgaan van de naleving van internationale verplichtingen door Oostenrijk. Eiser heeft niet aangetoond dat de situatie in Oostenrijk zodanig is dat zijn asielaanvraag in Nederland behandeld moet worden.

De rechtbank concludeert dat er geen bijzondere individuele omstandigheden zijn die aanleiding geven om de asielaanvraag in behandeling te nemen. Eiser heeft geen bewijs geleverd dat zijn overdracht naar Oostenrijk leidt tot onevenredige hardheid. De rechtbank wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af en verklaart het beroep ongegrond. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummers: NL24.28638 en NL24.28639
uitspraak van de enkelvoudige kamer en de voorzieningenrechter in de zaak tussen

[eiser] , eiser,

V-nummer: [v-nummer]
(gemachtigde: mr. J.J. de Vries),
en
de minister van Asiel en Migratie, voorheen de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid,verweerder
(gemachtigde: mr. S. Deniz).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van zijn asielaanvraag. Verweerder heeft de aanvraag met het bestreden besluit van 27 juni 2024 niet in behandeling genomen omdat Oostenrijk verantwoordelijk is voor de aanvraag.
1.1
Eiser heeft ook de voorzieningenrechter gevraagd om als voorlopige voorziening te bepalen dat hij niet mag worden uitgezet totdat op zijn beroep is beslist.
2. De rechtbank heeft het beroep en het verzoek om een voorlopige voorziening op 30 augustus 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben eiser, de gemachtigde van eiser, L. Ileri als tolk en de gemachtigde van verweerder deelgenomen.

Beoordeling door de rechtbank

3. Aan de hand van de argumenten die eiser heeft aangevoerd, komt de rechtbank tot het oordeel dat het beroep ongegrond moet worden verklaard. Dat betekent dat eiser ongelijk krijgt en het niet in behandeling nemen van zijn asielaanvraag in stand blijft. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.

Waarom neemt verweerder de aanvraag niet behandeling?

4. De Europese Unie heeft gezamenlijke regelgeving over het in behandeling nemen van asielaanvragen. Die staat in de Dublinverordening [1] . Op grond van de Dublinverordening neemt verweerder een asielaanvraag niet in behandeling als is vastgesteld dat een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan. In dit geval heeft Nederland bij Oostenrijk een verzoek om terugname gedaan. Oostenrijk heeft dit verzoek aanvaard.
4.1
In het bestreden besluit stelt verweerder dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij in Oostenrijk een reëel risico loopt op een onmenselijke of vernederende behandeling of dat sprake is van structurele tekortkomingen van de asielprocedure. Ook is niet gebleken dat de autoriteiten van Oostenrijk hem niet zouden kunnen of willen helpen bij eventuele problemen. Er zijn volgens verweerder ook geen andere redenen aannemelijk gemaakt om de asielaanvraag in Nederland te behandelen.
Kan ten opzichte van Oostenrijk van het interstatelijk vertrouwensbeginsel worden uitgegaan?
5. Eiser heeft aangevoerd dat de Oostenrijkse autoriteiten zich niet aan hun internationale verplichtingen houden. Er sprake is van systematische tekortkomingen binnen het Oostenrijkse asielsysteem. Verweerder heeft, zoals blijkt uit de uitspraak van het Hof van 29 februari 2024 [2] een onderzoekplicht om te garanderen dat de situatie in Oostenrijk menswaardig is en aldus vast te stellen dat geen sprake is van strijd met artikel 3 van het EVRM [3] en artikel 4 van het Handvest [4] . Dat heeft verweerder onvoldoende gedaan. In dit verband wijst eiser op het AIDA-rapport van 5 mei 2023 [5] . Hieruit blijkt dat sprake is van aanzienlijke en herhaaldelijke problemen in de opvang en behandeling van asielzoekers, waaronder Dublin-claimanten. De toegankelijkheid en effectiviteit van beroepsprocedures tegen deze problemen worden juist vaak bemoeilijkt door dezelfde tekortkomingen die eiser heeft aangekaart. Verder doet eiser een beroep op de uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Arnhem, van 23 juli 2024 [6] en het daarin genoemde rapport van Amnesty International. Hieruit blijkt dat soms sprake is van pushbacks in Oostenrijk. Eiser vreest naar Turkije te worden uitgezet. Eiser wijst verder op zijn eigen verklaringen over de slechte leefomstandigheden in de asielopvang in Oostenrijk. Hij moest in een container slapen. Dat was voor hem een traumatische ervaring omdat hij dit ook in Turkije moest na de aardbeving. Eiser heeft geen hulp gekregen en de autoriteiten luisterden niet naar hem.
5.1
De rechtbank stelt voorop dat het uitgangspunt is dat verweerder op grond van het interstatelijk vertrouwensbeginsel ervan mag uitgaan dat Oostenrijk zijn internationale verplichtingen nakomt. De Afdeling [7] heeft in haar uitspraak van 23 augustus 2023 [8] bevestigd dat verweerder van het interstatelijk vertrouwensbeginsel ten aanzien van Oostenrijk mag uitgaan. Het ligt vervolgens op de weg van eiser om aannemelijk te maken dat dit niet zo is. Dit is niet anders na de door eiser aangehaalde uitspraak van het Hof van 29 februari 2024. Zoals wordt bevestigd in het arrest Jawo [9] is het aan eiser om aannemelijk te maken dat hij een reëel risico zal lopen op een behandeling die in strijd is met artikel 4 van het Handvest.
5.2
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder zich terecht en deugdelijk gemotiveerd op het standpunt gesteld dat eiser onvoldoende concrete aanwijzingen heeft gegeven dat dit het geval is. Uit het AIDA-rapport blijkt weliswaar dat er problemen zijn in de opvang in Oostenrijk, maar tegelijkertijd blijkt uit het rapport dat Oostenrijk zelf voorziet in oplossingen hiervoor. Ook kan uit de ervaringen van eiser in Oostenrijk niet worden afgeleid dat Oostenrijk zich niet houdt aan de internationale verplichtingen. Verweerder heeft daarbij kunnen betrekken dat eiser slechts één dag in Oostenrijk heeft verbleven en hij destijds geen Dublin-claimant was. Bovendien heeft hij niet aannemelijk gemaakt dat de (hogere) Oostenrijkse autoriteiten of andere instanties niet konden of wilden helpen bij zijn problemen met de huisvesting. Hij heeft dat niet geprobeerd. Verder heeft eiser niet aannemelijk gemaakt dat hij een reëel risico loopt slachtoffer te worden van pushbacks. Uit de aangehaalde uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Arnhem en het rapport van Amnesty International blijkt concreet dat slechts sprake is van één illegale (gedocumenteerde) pushback. Eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat de situatie sindsdien is gewijzigd. Met zittingsplaats Arnhem is de rechtbank van oordeel dat dit onvoldoende is om te concluderen dat verweerder niet langer kan uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Bovendien volgt uit het eerder aangehaalde arrest van het Hof van 29 februari 2024 dat het interstatelijk vertrouwensbeginsel deelbaar is.
5.3
Met het aanvaarden van het terugnameverzoek mag verweerder ervan uitgaan dat Oostenrijk zijn verdragsverplichtingen nakomt en zich houdt aan de regels van de Opvangrichtlijn, de Kwalificatierichtlijn en de Procedurerichtlijn. De beroepsgrond slaagt niet.
Had verweerder aanleiding moeten zien om de asielaanvraag toch in behandeling te nemen vanwege bijzondere individuele omstandigheden?
6. Eiser voert aan dat verweerder in de omstandigheid dat zijn neef in Nederland verblijft een bijzondere omstandigheid had moeten zien om zijn asielaanvraag in behandeling te nemen. Zijn neef is van groot emotioneel en praktisch belang voor eiser, vooral gezien zijn huidige kwetsbare toestand. In Oostenrijk heeft hij geen ondersteunend netwerk. Zijn overdracht leidt daarom tot onevenredige hardheid. Daarnaast heeft eiser in Nederland op dit moment een vriendin.
6.1
Ook hierin volgt de rechtbank eiser niet. Verweerder kan een asielaanvraag onverplicht inhoudelijk in behandeling nemen op grond van artikel 17 van de Dublinverordening. Die bevoegdheid wordt gebruikt als er sprake is van bijzondere individuele omstandigheden waardoor een overdracht leidt tot een onevenredige hardheid. Hoewel de rechtbank begrijpt dat het fijn is als er familie in de buurt is voor praktische of emotionele steun, kan dit niet worden aangemerkt als een bijzondere individuele omstandigheid. Niet is aannemelijk gemaakt dat eiser psychisch of fysiek afhankelijk is van zijn neef of van zijn vriendin. Bovendien is niet aannemelijk gemaakt dat eiser zich niet staande kan houden in Oostenrijk zonder hun fysieke steun. Verweerder heeft hierin geen aanleiding hoeven te zien om toepassing te geven aan artikel 17 van de Dublinverordening. De beroepsgrond slaagt niet.

Conclusie en gevolgen

7. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eiser geen gelijk krijgt.
8. Nu in de hoofdzaak is beslist, is er geen aanleiding meer om een voorlopige voorziening te treffen. Het verzoek om een voorlopige voorziening wordt daarom afgewezen.
9. Eiser krijgt in beide zaken geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
De voorzieningenrechter wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. W.B. Klaus, (voorzieningen)rechter, in aanwezigheid van drs. M.A.J. Arts, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan voor zover het de hoofdzaak betreft, een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Verordening (EU) nr. 604/2013.
2.ECLI:EU:C:2024:195, X tegen Nederland.
3.Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.
4.Handvest van de grondrechten van de Europese Unie.
5.Asylum Information Database, Country Report: Austria, Update 5 mei 2023, pagina’s 115 en 116.
7.De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
9.Het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie in de zaak Jawo van 19 maart 2019 ECLI:EU:C:2019:218.