In deze zaak heeft eiser op 17 september 2023 een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De minister van Asiel en Migratie heeft niet tijdig op deze aanvraag beslist, wat heeft geleid tot een ingebrekestelling door eiser op 26 april 2024. Eiser heeft vervolgens op 17 mei 2024 beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit. De rechtbank heeft partijen geïnformeerd dat een zitting niet nodig was en heeft het onderzoek gesloten zonder verdere behandeling.
De rechtbank heeft in haar overwegingen vastgesteld dat volgens artikel 6:2 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) het niet tijdig nemen van een besluit gelijkgesteld wordt met een besluit. Daarnaast is in artikel 6:12 van de Awb bepaald dat een beroepschrift kan worden ingediend zodra het bestuursorgaan in gebreke is, en dat er twee weken moeten zijn verstreken na ontvangst van een schriftelijke ingebrekestelling. De wettelijke beslistermijn voor de minister is vastgesteld op zes maanden na de aanvraag, maar deze termijn kan worden verlengd in bepaalde situaties, zoals beschreven in artikel 42 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw).
In deze zaak heeft de minister de beslistermijn met negen maanden verlengd vanwege een grote instroom van asielaanvragen. De rechtbank heeft eerder in een andere uitspraak geoordeeld dat deze verlenging rechtsgeldig was. Aangezien de verlenging van de beslistermijn in deze zaak ook van toepassing was, werd de ingebrekestelling van eiser als prematuur beschouwd. Hierdoor voldeed het beroep niet aan de vereisten voor indienen, en werd het beroep niet-ontvankelijk verklaard. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling.
De uitspraak is gedaan door mr. A.G.D. Overmars en openbaar gemaakt op rechtspraak.nl. Eiser heeft de mogelijkheid om binnen vier weken na de uitspraak een beroepschrift in te dienen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State als hij het niet eens is met de uitspraak.