ECLI:NL:RBDHA:2024:14741

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
7 augustus 2024
Publicatiedatum
17 september 2024
Zaaknummer
24/1219
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing bijzondere bijstand voor opslagkosten door gemeente Katwijk

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 7 augustus 2024, wordt het beroep van eiser tegen het besluit van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Katwijk behandeld. Eiser, die zonder bekende woon- of verblijfplaats in Nederland is, had op 14 september 2023 bijzondere bijstand aangevraagd voor opslagkosten van zijn inboedel, die na ontruiming van zijn woning in opslag was gegeven. Het college heeft deze aanvraag afgewezen, omdat eiser sinds 26 april 2023 niet meer ingeschreven staat in de basisregistratie personen en daardoor geen recht op bijstand zou hebben.

De rechtbank oordeelt dat het college terecht heeft besloten dat eiser niet in aanmerking komt voor de gevraagde bijstand. Eiser heeft niet aangetoond waar hij feitelijk verblijft en heeft geen gemeentelijk briefadres aangevraagd, wat noodzakelijk is om in aanmerking te komen voor bijstand. De rechtbank wijst erop dat het recht op bijstand enkel bestaat ten opzichte van de gemeente waar de belanghebbende zijn woonplaats heeft. Aangezien eiser is uitgeschreven uit de gemeente Katwijk en geen andere inschrijving heeft, kon het college niet vaststellen aan welke gemeente de aanvraag moest worden doorgezonden.

De rechtbank concludeert dat het college de aanvraag terecht heeft afgewezen en het beroep van eiser ongegrond is. De uitspraak is gedaan door mr. D.R. van der Meer, in aanwezigheid van griffier mr. W. Goederee. Eiser kan binnen zes weken na verzending van de uitspraak een verzetschrift indienen als hij het niet eens is met deze beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 24/1219

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 7 augustus 2024 in de zaak tussen

[eiser] , zonder bekende woon- of verblijfplaats in Nederland, eiser

en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Katwijk, het college
(gemachtigde: S. de Vreugd).

Inleiding

In deze uitspraak beslist de rechtbank over het beroep van eiser tegen het bestreden besluit van het college van 28 december 2023, waarbij de afwijzing van zijn aanvraag om bijzondere bijstand voor opslagkosten is gehandhaafd.
Omdat het beroep kennelijk niet-ontvankelijk is, doet de rechtbank uitspraak zonder zitting. Artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) maakt dat mogelijk.

Beoordeling door de rechtbank

1. Eiser ontving sinds 15 februari 2011 met korte onderbrekingen een bijstandsuitkering op grond van de Participatiewet (Pw) van het college van Katwijk. Zijn woning op het adres [adres] te Katwijk is per 26 april 2023 ontruimd wegens een huurachterstand. Daarnaast is eiser per 3 mei 2023 niet langer ingeschreven in de basis registratie personen (hierna: brp). Woningbouwvereniging Dunavie heeft eisers inboedel na de ontruiming van de woning in opslag gegeven. Eiser is voor die opslag kosten verschuldigd ter grootte van € 1.299,05. Hij heeft voor die kosten op 14 september 2023 bijzondere bijstand aangevraagd. Het college heeft die aanvraag afgewezen en heroverweging in bezwaar gehandhaafd.
2. Het bestreden besluit berust op het standpunt van het college dat eiser sinds 26 april 2023 geen verblijf meer heeft in de gemeente Katwijk. Hierdoor komt hij niet in aanmerking voor de gevraagde bijzondere bijstand voor opslagkosten. Zijn aanvraag is daarom afgewezen. Het college heeft eiser meerdere malen de procedure voor het verkrijgen van het briefadres bij de gemeente Katwijk uitgelegd. Hij heeft zich echter niet voor een gemeentelijk briefadres gemeld. Het college heeft daarbij nog wel opgemerkt dat het hebben van een briefadres niet automatisch leidt tot verstrekking van een uitkering. Wanneer de belanghebbende stelt dak- of thuisloos te zijn dan wordt van hem verwacht dat hij controleerbare gegevens verstrekt over zijn feitelijke verblijfplaats, juist ook om vast te stellen of hij dakloos is en niet een vast hoofdverblijf heeft.
3. Eiser is het niet eens met het college. Zijn gronden komen er op neer dat het college hem ten onrechte bijzondere bijstand voor opslagkosten heeft geweigerd. Hij heeft momenteel geen inkomen en kan de borg voor zijn opgeslagen spullen niet betalen.
4. De rechtbank beoordeelt het beroep als volgt.
4.1 Artikel 40 en artikel 42 van de Pw zijn bedoeld om duidelijk te maken tot welke gemeente iemand zich moet wenden om (bijzondere) bijstand aan te vragen. Het recht op bijstand bestaat slechts ten opzichte van het college van de gemeente waar de belanghebbende zijn woonplaats heeft. Voor het antwoord op de vraag waar de woonplaats in de zin van artikel 40, eerste lid, van de Pw is, is dan ook uitsluitend bepalend waar de betrokkene zijn hoofdverblijf heeft en, als geen hoofdverblijf is aan te wijzen, waar hij werkelijk verblijft. Het hoofdverblijf van een betrokkene is daar waar het zwaartepunt van zijn persoonlijk leven zich bevindt. Dit dient te worden bepaald aan de hand van concrete feiten en omstandigheden.
4.2 Vast staat dat eiser is uitgeschreven uit de gemeente Katwijk en zich nergens anders heeft ingeschreven. Artikel 40, tweede volzin, van de Pw bepaalt dan dat bij algemene maatregel van bestuur kan worden bepaald dat bijstand aan een betrokkene die niet is ingeschreven als ingezetene met een woonadres of briefadres in de brp, wordt verleend door het college van een bij die maatregel aan te wijzen gemeente (centrumgemeente). Deze algemene maatregel van bestuur is het Besluit Participatiewet (Besluit Pw). In artikel 11, eerste lid, van het Besluit Pw staat dat voor de verlening van bijstand op grond van de wet aan de belanghebbende die niet is ingeschreven als ingezetene met een woonadres of briefadres, worden aangewezen de gemeenten opgenomen in Bijlage 29xx-c bij het Besluit decentralisatie- en integratie-uitkeringen. Katwijk wordt niet als centrumgemeente genoemd in die lijst. In het tweede lid staat dat de bijstand, bedoeld in het eerste lid, wordt verleend door het college van de gemeente waar de belanghebbende zich op het moment van zijn aanvraag bevindt.
4.3 Eiser heeft gesteld dat hij als adresloze moet worden aangemerkt en dat daarom artikel 40, tweede volzin, van de Pw op hem van toepassing is. Dat is op zich juist. Daklozen die een zwervend bestaan leiden moeten worden gerekend tot de doelgroep van de wettelijke regeling voor adreslozen en voor de beoordeling van het recht op bijstand van de adresloze is de feitelijke woon- en leefsituatie van de betrokkene van doorslaggevend belang. [1] Nu eiser echter is uitgeschreven uit de gemeente Katwijk en niet zijn feitelijke verblijfplaats aan het college heeft bekend gemaakt, was het college niet in staat te beoordelen welk bestuursorgaan dan kennelijk bevoegd was zijn aanvraag in behandeling te nemen. Daarom kon ook niet worden vastgesteld of eiser in de gemeente Katwijk een aanspraak op bijstand had. Het college kon evenmin vaststellen aan welke gemeente het eisers aanvraag had moeten doorzenden.
4.4 Gelet op deze feiten en omstandigheden heeft het college de aanvraag terecht afgewezen en het afwijzende besluit na heroverweging in bezwaar terecht gehandhaafd.
Conclusie en gevolgen5. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat het bestreden besluit in stand blijft. Voor vergoeding van het griffierecht of een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D.R. van der Meer, rechter, in aanwezigheid van mr. W. Goederee, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 7 augustus 2024.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over verzet

Als partijen het niet eens zijn met deze uitspraak, kunnen zij een verzetschrift sturen naar de rechtbank waarin zij uitleggen waarom zij het niet eens zijn met deze uitspraak. Het verzetschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Als partijen graag een zitting willen om het verzetschrift toe te lichten, moeten zij dit in het verzetschrift vermelden.

Voetnoten

1.zie de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 15 november 2022; ECLI:NL:CRVB:2022:2494