ECLI:NL:RBDHA:2024:14718

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
17 september 2024
Publicatiedatum
17 september 2024
Zaaknummer
FT RK 24/669
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Insolventierecht
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek tot faillietverklaring van een B.V. door obligatiehouders op basis van trustakte

Op 17 september 2024 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een zaak waarin verzoeksters, Stichting Obligatiehouders DBS2 en [verzoekster sub 2] Holding B.V., een verzoek tot faillietverklaring van [verweerster] B.V. hebben ingediend. De Stichting stelt dat zij een vordering heeft op [verweerster] op basis van een trustakte, terwijl [verzoekster sub 2] Holding als individuele obligatiehouder ook een vordering claimt. De rechtbank heeft het verzoek afgewezen, omdat niet summierlijk is gebleken van het vorderingsrecht van [verzoekster sub 2] Holding. De rechtbank oordeelt dat deze obligatiehouder haar individuele vorderingsrechten heeft overgedragen aan de Stichting, waardoor er geen sprake is van pluraliteit van schuldeisers. De rechtbank concludeert dat er geen basis is voor de faillietverklaring, aangezien niet is aangetoond dat [verweerster] in de toestand verkeert dat zij heeft opgehouden te betalen. De beslissing houdt in dat [verzoekster sub 2] Holding niet-ontvankelijk wordt verklaard in haar verzoek en dat het verzoek tot faillietverklaring van [verweerster] wordt afgewezen. Partijen dragen hun eigen proceskosten.

Uitspraak

beschikking
RECHTBANKDEN HAAG
Team Insolventies
rekestnummer: C/09/670490 / FT RK 24/669
beschikking van 17 september 2024
in de zaak van
1. STICHTING OBLIGATIEHOUDERS DBS2 (hierna de Stichting)
en
2. [verzoekster sub 2] HOLDING B.V. (hierna [verzoekster sub 2] Holding),
verzoeksters,
advocaten: mr. C.M. Tjoa en mr. J. Staal,
tegen
[verweerster] B.V. (hierna [verweerster]),
verweerster,
advocaat: mr. B.J. Tideman.
Waar deze zaak over gaat
Verzoeksters hebben een verzoekschrift ingediend strekkende tot faillietverklaring van [verweerster]. Dit verzoek wordt door de rechtbank afgewezen. De rechtbank legt hierna uit waarom zij zo beslist.

1.De procedure

1.1.
Verzoeksters hebben een verzoekschrift met bijlagen ingediend strekkende tot faillietverklaring van [verweerster].
1.2.
Het verzoekschrift is op 10 september 2024 in raadkamer behandeld. Bij die gelegenheid zijn verschenen en gehoord:
- mrs. Tjoa en Staal, voornoemd, namens verzoeksters,
- [naam] namens [verweerster],
- mr. Tideman, voornoemd, namens [verweerster].
1.3.
De rechtbank heeft verder kennis genomen van de volgende stukken:
- de ter zitting overgelegde spreekaantekeningen van mr. Tideman.
1.4.
De uitspraak is bepaald op vandaag.

2.Standpunten van partijen

2.1.
De Stichting stelt dat zij, uit hoofde van een tussen de obligatiehouders en de Stichting gesloten trustakte waarmee door de obligatiehouders een privatieve last ex art. 7:423 BW aan de Stichting is verstrekt, een vordering heeft op [verweerster] van € 6.465.000,-, vermeerderd met buitengerechtelijke incassokosten en contractuele rente.
2.2.
[verzoekster sub 2] Holding stelt dat zij, als (individuele) obligatiehouder, (ook) een individuele vordering heeft op [verweerster].
2.3.
Verzoeksters stellen verder dat [verweerster] alle 63 obligatiehouders onbetaald laat, zodat er sprake is van pluraliteit en de toestand van hebben opgehouden te betalen.
2.4.
[verweerster] voert gemotiveerd verweer. Zij betwist de vordering van de Stichting niet. Zij stelt zich wel op het standpunt dat geen sprake is van pluraliteit, omdat de obligatiehouders volgens de trustakte geen eigen, individuele vorderingsrechten en/of rechtstreekse acties tegen [verweerster] kunnen instellen. [verzoekster sub 2] Holding dient daarom niet-ontvankelijk te worden verklaard in haar verzoek.

3.De beoordeling

Bevoegdheid

3.1.
De rechtbank is, gelet op het bepaalde in artikel 3, eerste lid, Verordening 2015/848 van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie (herschikking IVO), bevoegd deze insolventieprocedure als hoofdprocedure te openen nu het centrum van voornaamste belangen van [verweerster] in Nederland ligt.
Het beoordelingskader
3.2.
Een faillissement kan op verzoek worden uitgesproken wanneer van een vorderingsrecht van een verzoeker is gebleken én is gebleken dat de schuldenaar verkeert in de toestand dat hij heeft opgehouden te betalen (de faillissementstoestand). Van die toestand is sprake wanneer de schuldenaar meerdere schuldeisers heeft en hij niet meer betaalt. Een en ander dient summierlijk te blijken, dat wil zeggen dat zowel de toestand als de vordering na een kort, eenvoudig onderzoek moeten blijken. Voor een uitgebreid onderzoek is in een faillissementsprocedure geen plaats.
Vorderingsrecht van de Stichting
3.3.
Niet in geschil is dat de Stichting een (opeisbare) vordering heeft op [verweerster]. Van het vorderingsrecht van de Stichting is daarmee summierlijk gebleken.
Vorderingsrecht van [verzoekster sub 2] Holding
3.4.
[verzoekster sub 2] Holding heeft als obligatiehouder blijkens de trustakte afstand gedaan van haar individuele (vorderings)recht(en) en deze door middel van het verstrekken van een privatieve last ‘overgedragen’ aan de Stichting. In de literatuur wordt (breed) aangenomen dat een contractuele inperking van de rechten van obligatiehouders (zogenoemde ‘non-petition clauses en no action clauses’) niet in strijd is met het faillissementsrecht, zie ‘Wessels Insolventierecht I 2018/1238, 1239a Obligatiehouder’ en ‘Asser/De Serière 2-IV 2018/255’. Dit betekent dat niet summierlijk is gebleken van een apart vorderingsrecht van [verzoekster sub 2] Holding. Zij zal daarom niet-ontvankelijk worden verklaard in haar verzoek.
Pluraliteit
3.5.
Zoals onder 3.4. is overwogen, is niet summierlijk gebleken van het vorderingsrecht van [verzoekster sub 2] Holding en daarom ook niet van het vorderingsrecht van de andere 62 obligatiehouders. Andere steunvorderingen zijn niet gesteld of gebleken. Dat betekent dat niet kan worden vastgesteld dat sprake is van meerdere schuldeisers, zodat het verzoek moet worden afgewezen.
Toestand van hebben opgehouden te betalen
3.6.
Nu niet summierlijk is gebleken dat sprake is van pluraliteit komt de rechtbank niet toe aan de beoordeling omtrent de toestand van hebben opgehouden te betalen.
3.7.
De rechtbank zal het verzoek tot faillietverklaring afwijzen.
3.8.
Partijen hebben niet om een proceskostenveroordeling van de in het ongelijk gestelde partij verzocht. De rechtbank zal daarom bepalen dat partijen hun eigen kosten dragen.

4.De beslissing

De rechtbank:
- verklaart [verzoekster sub 2] Holding niet-ontvankelijk in haar verzoek;
- wijst het verzoek tot faillietverklaring van [verweerster] af;
- bepaalt dat iedere partij haar eigen proceskosten draagt.
Dit is een beslissing van mr. mr. D. de Loor, rechter, in samenwerking met C.R. Cortenbach-van der Lek LL.B., griffier. Deze beslissing is in het openbaar uitgesproken op 17 september 2024.
Wat kunt u doen als u het niet eens bent met deze uitspraak?
Tegen deze uitspraak kan degene die is verschenen en aan wie de Faillissementswet dat recht toekent gedurende acht dagen na de dag van deze uitspraak hoger beroep instellen. Dat kan door een advocaat een verzoekschrift in te laten dienen bij de griffie van het gerechtshof in Den Haag.