ECLI:NL:RBDHA:2024:14699

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
13 september 2024
Publicatiedatum
17 september 2024
Zaaknummer
NL24.12620
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag machtiging voor voorlopig verblijf in het kader van artikel 8 EVRM met betrekking tot gezinsleven

In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Den Haag het beroep van eiser, een Afghaanse jongvolwassene, tegen de afwijzing van zijn aanvraag voor een machtiging voor voorlopig verblijf (mvv). De aanvraag werd afgewezen door de Minister van Asiel en Migratie op 22 februari 2022, en het bezwaar daartegen werd bij besluit van 5 maart 2024 gehandhaafd. Eiser stelt dat hij ten onrechte niet is gehoord in de bezwaarfase en dat de belangenafweging in het kader van artikel 8 van het EVRM in zijn nadeel uitvalt. Tijdens de zitting op 20 augustus 2024 werd bevestigd dat de broer van eiser als referent fungeert, maar de rechtbank concludeert dat er geen beschermenswaardig gezinsleven bestaat tussen eiser en zijn broer. De rechtbank oordeelt dat verweerder zich op het standpunt heeft mogen stellen dat de belangenafweging in het nadeel van eiser uitvalt, omdat er geen objectieve belemmeringen zijn voor het gezinsleven met zijn ouders in Nederland. Eiser heeft onvoldoende onderbouwd hoe de situatie in Afghanistan zijn gezinsleven beïnvloedt. De rechtbank concludeert dat de afwijzing van de aanvraag terecht is en verklaart het beroep ongegrond.

Uitspraak

uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht zaaknummer: NL24.12620
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser,

V-nummer: [v-nummer]
(gemachtigde: mr. P.C.M. van Schijndel), en
de Minister van Asiel en Migratie, voorheen de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder
(gemachtigde: mr. G. Wischhoff).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn aanvraag voor een machtiging voor voorlopig verblijf (mvv).
1.1.
Verweerder heeft deze aanvraag met het besluit van 22 februari 2022 afgewezen. Met het bestreden besluit van 5 maart 2024 op het bezwaar van eiser is verweerder bij de afwijzing van de aanvraag gebleven.
1.2.
Verweerder heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep op 20 augustus 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: [broer] (broer en referent), [moeder] (moeder) de gemachtigde van eiser, H. Neasi als tolk en de gemachtigde van verweerder.

Beoordeling door de rechtbank

Waar gaat deze zaak over?
2. Eiser is geboren op [geboortedag] 1995 en heeft de Afghaanse nationaliteit. Eiser heeft op 12 december 2019 samen met zijn ouders en zusje een aanvraag ingediend voor verblijf bij zijn (destijds minderjarige) broer [broer] . Op 18 november 2021 hebben de ouders van eiser de gevraagde mvv gekregen.
3. Verweerder heeft de aanvraag van eiser afgewezen. Volgens verweerder is het jongvolwassenenbeleid op eiser van toepassing, als wordt gekeken naar de gezinsband met zijn ouders. Verweerder neemt ook aan dat er sprake is van gezinsleven in de zin van artikel 8 van het EVRM tussen eiser en zijn moeder. Echter wordt er geen beschermenswaardig familie- of gezinsleven tussen eiser en zijn broer aangenomen en valt de belangenafweging volgens verweerder uit in het nadeel van eiser.
Wat vindt eiser in beroep?
4. Eiser persisteert bij hetgeen hij eerder heeft aangevoerd. Verder voert hij aan dat hij ten onrechte niet is gehoord in de bezwaarfase, ook vanwege het tijdsverloop tussen het primaire besluit en het bestreden besluit. Daarnaast voert eiser aan dat verweerder de aanvraag had moeten inwilligen zonder een belangenafweging uit te voeren, omdat hij onder het jongvolwassenenbeleid valt. Ook voert eiser aan dat verweerder een onjuiste belangenafweging heeft gemaakt. Zij heeft onvoldoende gewicht toegekend aan de objectieve belemmering om het gezinsleven in Afghanistan dan wel een derde land voort te zetten. Ook heeft verweerder onvoldoende de situatie waarin eisers in Afghanistan verkeerden meegewogen: alleen Nederland is veilig. Verweerder heeft ook teveel gewicht gegeven aan het economische belang. Tot slot voert eiser ten aanzien van de belangenafweging aan dat hij wil participeren in de Nederlandse samenleving en dat hij kan terugvallen op zijn familie in Nederland.

Wat is het oordeel van de rechtbank?

5. Tijdens de zitting hebben partijen bevestigd dat de broer van eiser referent is in deze zaak. De rechtbank stelt daarnaast vast dat eiser tijdens de zitting zijn beroepsgrond over het inwilligen van zijn aanvraag zonder belangenafweging heeft laten vallen. De rechtbank zal dus niet hierover oordelen.
De belangenafweging in het kader van artikel 8 van het EVRM
6. Tussen partijen is niet in geschil dat er geen sprake is van bijkomende elementen van afhankelijkheid tussen eiser en referent. Er is dus niet in geschil dat er geen sprake is van beschermenswaardig familie- of gezinsleven tussen hen. Gelet op de uitspraak van de hoogste bestuursrechter van 27 maart 20241, hoeft verweerder dan geen belangenafweging te maken. Dat inmiddels de ouders van eiser in Nederland zijn, doet hier in principe niet aan af. Verweerder heeft echter in het bestreden besluit betrokken dat er wel gezinsleven bestaat tussen eiser en zijn moeder. De rechtbank ziet hierin een reden om alsnog de gronden over de belangenafweging te bespreken.
7. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder zich op het standpunt mogen stellen dat de belangenafweging in het nadeel van eiser uitvalt. Verweerder mag in dit geval licht gewicht hechten aan de door haar vastgestelde objectieve belemmering. Er is immers geen sprake van gezinsleven tussen eiser en zijn broer (referent). De ouders van eiser hebben regulier verblijfsrecht in Nederland, waardoor verweerder mag vinden dat er voor hen in principe geen objectieve belemmering bestaat om het gezinsleven met eiser in Afghanistan of een ander land uit te oefenen. Verder mag verweerder vinden dat eiser met zijn verwijzing naar de algemene situatie in Afghanistan onvoldoende heeft onderbouwd hoe hij hier last van heeft en welke invloed dit zal hebben op het gezinsleven met zijn moeder. Ook mag verweerder het economische belang van de Nederlandse overheid zwaar in het nadeel van eiser meewegen, omdat zijn moeder geen middelen van bestaan heeft en het verblijf van eiser kosten met zich zal meebrengen die ten laste van de Nederlandse overheid zullen komen. Tot slot heeft verweerder in het nadeel van eiser meegewogen dat
hij nauwelijks banden heeft met Nederland, dat er geen sprake is van inmenging in het gezinsleven, omdat er sprake is van een eerste toelating en dat daardoor de belangen van de Nederlandse overheid, zoals het voeren van een restrictief toelatingsbeleid, een zwaarder gewicht in de belangenafweging krijgen.
Hoorplicht
8. Tot slot voert eiser aan dat verweerder hem in bezwaar had moeten horen, ook vanwege het tijdsverloop tussen het primaire besluit en het bestreden besluit. Eiser verwijst ter onderbouwing van zijn standpunt naar een uitspraak van de Afdeling uit 2022.
9. Hoewel horen tijdens de bezwaarfase het uitgangspunt is, mag verweerder hiervan afzien als er op voorhand redelijkerwijs geen twijfel over bestaat dat de gronden van bezwaar niet tot een ander besluit kunnen leiden. De rechtbank is van oordeel dat verweerder, gelet op wat in het primaire besluit is overwogen en hetgeen in bezwaar is aangevoerd, zich op het standpunt heeft kunnen stellen dat van dergelijke twijfel geen sprake was. De enkele omstandigheid dat er een groot tijdsverloop zit tussen het primaire besluit en het bestreden besluit, maakt in dit geval niet dat verweerder wel gehouden was om te horen. De rechtbank neemt daarbij in overweging dat eiser ook in beroep geen veranderde omstandigheden heeft aangevoerd. De conclusie is dat verweerder van horen heeft mogen afzien.

Conclusie en gevolgen

10. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eiser geen gelijk krijgt. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Garabitian, rechter, in aanwezigheid van mr. L.L. Hol, griffier.
2 Uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 6 juli 2022, ECLI:NL:RVS:2022:1918.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
13 september 2024

Documentcode: DSR40550558

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen vier weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.