ECLI:NL:RBDHA:2024:14699
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Afwijzing aanvraag machtiging voor voorlopig verblijf in het kader van artikel 8 EVRM met betrekking tot gezinsleven
In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Den Haag het beroep van eiser, een Afghaanse jongvolwassene, tegen de afwijzing van zijn aanvraag voor een machtiging voor voorlopig verblijf (mvv). De aanvraag werd afgewezen door de Minister van Asiel en Migratie op 22 februari 2022, en het bezwaar daartegen werd bij besluit van 5 maart 2024 gehandhaafd. Eiser stelt dat hij ten onrechte niet is gehoord in de bezwaarfase en dat de belangenafweging in het kader van artikel 8 van het EVRM in zijn nadeel uitvalt. Tijdens de zitting op 20 augustus 2024 werd bevestigd dat de broer van eiser als referent fungeert, maar de rechtbank concludeert dat er geen beschermenswaardig gezinsleven bestaat tussen eiser en zijn broer. De rechtbank oordeelt dat verweerder zich op het standpunt heeft mogen stellen dat de belangenafweging in het nadeel van eiser uitvalt, omdat er geen objectieve belemmeringen zijn voor het gezinsleven met zijn ouders in Nederland. Eiser heeft onvoldoende onderbouwd hoe de situatie in Afghanistan zijn gezinsleven beïnvloedt. De rechtbank concludeert dat de afwijzing van de aanvraag terecht is en verklaart het beroep ongegrond.