ECLI:NL:RBDHA:2024:14685

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
27 mei 2024
Publicatiedatum
16 september 2024
Zaaknummer
23/6304
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van beroep inzake verhuisplicht bijstandsuitkering

In deze zaak heeft eiser beroep ingesteld tegen de verplichting om actief naar eigen woonruimte te zoeken, opgelegd door het college van burgemeester en wethouders van Den Haag. Deze verplichting, de verhuisplicht, werd opgelegd bij een primair besluit van 3 mei 2023 en het bezwaar van eiser werd ongegrond verklaard in het bestreden besluit van 14 augustus 2023. Eiser is vrijgesteld van griffierecht wegens betalingsonmacht en het beroep is op 15 april 2024 behandeld. De rechtbank heeft vastgesteld dat eiser sinds 1 augustus 2023 geen bijstandsuitkering meer ontvangt, omdat hij in detentie zat. Hierdoor heeft de rechtbank geoordeeld dat eiser geen procesbelang meer heeft bij de beoordeling van zijn beroep, aangezien de verhuisplicht betrekking heeft op een afgesloten periode. De rechtbank concludeert dat het beroep niet-ontvankelijk is, wat betekent dat er geen inhoudelijke beoordeling van de zaak plaatsvindt. Eiser krijgt het griffierecht niet terug en er wordt geen vergoeding van proceskosten toegekend.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 23/6304

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 27 mei 2024 in de zaak tussen

[eiser], uit [woonplaats], eiser

(gemachtigde: mr. R. Moghni),
en

het college van burgemeester en wethouders van Den Haag, verweerder

(gemachtigde: mr. P . Siemerink).

Inleiding

Eiser heeft beroep ingesteld tegen de aan zijn bijstandsuitkering verbonden verplichting om actief naar eigen woonruimte te zoeken en aangeboden passende woonruimte te accepteren. Deze verplichting heeft verweerder opgelegd bij primair besluit van 3 mei 2023. Verweerder heeft het bezwaar van eiser daartegen bij het bestreden besluit van 14 augustus 2023 ongegrond verklaard.
Verweerder heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
Eiser is wegens betalingsonmacht vrijgesteld van de verplichting om griffierecht te betalen.
De rechtbank heeft het beroep op 15 april 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van verweerder.

Beoordeling door de rechtbank

Betalingsonmacht
1. Eiser heeft de rechtbank verzocht om vrijstelling van betaling van het griffierecht wegens betalingsonmacht. Eiser heeft met de gegevens die hij heeft ingediend aannemelijk gemaakt dat hij niet over voldoende inkomsten of vermogen beschikt om het griffierecht te betalen. Het beroep op betalingsonmacht slaagt. Eiser wordt vrijgesteld van de verplichting om griffierecht te betalen.
Totstandkoming van het bestreden besluit
2. De rechtbank gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden. Eiser ontvangt sinds 18 mei 2022 bijstand op grond van de Participatiewet (Pw) van de gemeente
Den Haag. Hij verbleef toen in een zorginstelling in [plaats 1]. Voordat eiser in de zorginstelling werd opgenomen, ontving hij een daklozenuitkering van de gemeente [plaats 2]. Eiser heeft per 5 januari 2023 (in elk geval) niet meer verbleven in de zorginstelling en had per die datum een briefadres in [plaats 2]. Hij verbleef hoofdzakelijk in Den Haag, maar had geen eigen adres. Verweerder heeft bij primair besluit de bijstandsnorm van eiser per 5 januari 2023 gewijzigd naar de norm voor iemand zonder vaste woon- of verblijfplaats. Verweerder heeft eiser tevens een aanvullende verplichting opgelegd om actief naar eigen woonruimte te zoeken en om aangeboden woonruimte die passend is, te accepteren (hierna te noemen: verhuisplicht). Bij deze verplichting geldt dat verweerder de uitkering tijdelijk kan verlagen als eiser zich niet aan deze verplichting houdt. Verweerder heeft de verhuisplicht gehandhaafd in het bestreden besluit op de grond dat hij bevoegd is deze verplichting op te leggen op basis van artikel 55 van de Pw. Met de verplichting om woonruimte te zoeken, wordt beoogd een stabiele situatie te bereiken waarin een vervolgtraject met eiser kan worden opgezet, zodat hij uiteindelijk kan toewerken naar een situatie waarin hij kan voorzien in zijn eigen levensonderhoud. De verplichting is doelmatig en wordt op de situatie van eiser afgestemd.
Ontvankelijkheid beroep
3. De rechtbank ziet zich voor de vraag gesteld of eiser voldoende procesbelang heeft bij de behandeling van zijn beroep. Ter zitting heeft de gemachtigde van verweerder namelijk naar voren gebracht dat eiser vanaf 1 augustus 2023 geen uitkering meer ontvangt van de gemeente Den Haag, omdat eiser in detentie zat. Verweerder stelt zich op het standpunt dat eiser geen procesbelang meer heeft bij de beoordeling van zijn beroep tegen de opgelegde verhuisplicht, omdat die ziet op een afgesloten periode in het verleden, namelijk de periode van 18 mei 2023 tot 1 augustus 2023.
4. De gemachtigde van eiser heeft gesteld dat er wel voldoende procesbelang is, omdat voor eiser een oordeel over de rechtmatigheid van de opgelegde verhuisplicht relevant is voor de toekomst, als eiser weer uit detentie komt en een nieuwe uitkering gaat aanvragen. Daarnaast heeft eiser procesbelang vanwege de proceskosten in bezwaar.
5. De rechtbank overweegt het volgende. Uit vaste rechtspraak volgt dat pas sprake is van voldoende procesbelang als het resultaat dat de indiener van een bezwaar- of beroepschrift met het maken van bezwaar of het indienen van (hoger) beroep nastreeft, daadwerkelijk kan worden bereikt en het realiseren van dat resultaat voor deze indiener feitelijk betekenis kan hebben. Het hebben van een louter formeel of principieel belang is onvoldoende voor het aannemen van (voldoende) procesbelang. Als sprake is van een periode die al verstreken is, blijft procesbelang aanwezig als een inhoudelijk oordeel over het bestreden besluit van belang kan zijn voor een toekomstige periode. Daarnaast kan procesbelang aanwezig blijven in verband met de beoordeling van een verzoek om schadevergoeding, tenzij op voorhand onaannemelijk is dat schade is geleden. [1]
5.1.
De rechtbank komt tot het oordeel dat uit het verhandelde ter zitting is gebleken dat eiser geen belang meer heeft bij een inhoudelijke beoordeling van de verhuisplicht. De opgelegde verhuisplicht ziet op een afgesloten periode in het verleden. Omdat eiser geen bijstandsuitkering van verweerder ontvangt, is de verhuisplicht niet meer op eiser van toepassing. Verder heeft eiser geen verzoek om schadevergoeding gedaan. De rechtbank ziet ook niet in dat een inhoudelijke beoordeling van de verhuisplicht nog van belang kan zijn voor een toekomstige aanvraag van eiser. Bij een nieuwe aanvraag zal verweerder op dat moment beoordelen of in het kader van artikel 55 van de Pw een verplichting wordt opgelegd. Eiser kan bovendien tegen een toekomstig besluit tot oplegging van een dergelijke verplichting in bezwaar gaan.
5.2.
De rechtbank volgt eiser niet in zijn standpunt dat hij procesbelang behouden heeft vanwege de proceskosten in bezwaar. Daarvoor wijst de rechtbank op de recente uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 2 april 2024. [2] Daaruit volgt dat het uitgangspunt voortaan is dat het enkele niet vergoeden van bezwaarkosten niet langer een zelfstandig procesbelang oplevert.

Conclusie en gevolgen

6. Gelet op het voorgaande is het beroep niet-ontvankelijk. Dat betekent dat rechtbank het beroep niet inhoudelijk beoordeelt. Eiser krijgt het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten die verband houden met het beroep.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. L.C. Bannink, rechter, in aanwezigheid van
mr.Y. Al-Qaq, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 27 mei 2024.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Zie de uitspraak van 2 april 2024, Centrale Raad van Beroep, ECLI:NL:CRVB:2024:635.