In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, gedaan op 6 september 2024, wordt het beroep van een Nigeriaanse eiser tegen de afwijzing van zijn asielaanvraag beoordeeld. De eiser, die stelt Nigeriaan te zijn en geboren op [geboortedatum] 1982, diende op 7 september 2021 een aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel in. De minister van Asiel en Migratie heeft deze aanvraag op 9 januari 2023 afgewezen, met als argument dat de verklaringen van de eiser over bedreigingen vanuit de Eiye cultgroep ongeloofwaardig zijn. De rechtbank heeft het beroep op 30 juli 2024 behandeld, waarbij zowel de eiser als zijn gemachtigde, alsook de gemachtigde van de minister aanwezig waren.
De rechtbank concludeert dat de minister terecht de verklaringen van de eiser over zijn identiteit en de bedreigingen ongeloofwaardig heeft geacht. De eiser had verklaard dat hij bedreigd werd door leden van de Eiye groep, maar de rechtbank oordeelt dat zijn verklaringen tegenstrijdig zijn en niet voldoende onderbouwd. De minister heeft ook de betrouwbaarheid van een door de eiser overgelegd krantenartikel in twijfel getrokken, wat de rechtbank steunt. De rechtbank oordeelt dat de minister niet ten onrechte heeft geconcludeerd dat de vrees voor vervolging of ernstige schade bij terugkeer naar Nigeria niet aannemelijk is gemaakt.
Uiteindelijk verklaart de rechtbank het beroep ongegrond, wat betekent dat de afwijzing van de asielaanvraag door de minister wordt bevestigd. De rechtbank wijst ook op het ontbreken van aanleiding voor een proceskostenvergoeding. Deze uitspraak benadrukt de noodzaak voor asielzoekers om hun verklaringen goed te onderbouwen en consistent te houden, vooral in het licht van de geloofwaardigheidseisen die aan asielaanvragen worden gesteld.