ECLI:NL:RBDHA:2024:14631

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
13 september 2024
Publicatiedatum
13 september 2024
Zaaknummer
NL24.33785
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen plaatsing in Handhaving- en Toezichtlocatie en vrijheidsbeperkende maatregel van asielzoeker

Op 13 september 2024 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een zaak waarbij een asielzoeker, geboren op [geboortedatum] en van Syrische nationaliteit, in beroep ging tegen een plaatsingsbesluit van het Centraal Orgaan opvang asielzoekers (COa) en een vrijheidsbeperkende maatregel opgelegd door de minister van Asiel en Migratie. De rechtbank heeft vastgesteld dat het COa op 3 augustus 2024 besloot de eiser te plaatsen in een Handhaving- en Toezichtlocatie (HTL) te Hoogeveen, en dat de minister op 4 augustus 2024 een maatregel van beperking van de vrijheid heeft opgelegd op basis van artikel 56 van de Vreemdelingenwet 2000. Eiser heeft tegen beide besluiten beroep ingesteld, maar de rechtbank oordeelde dat de ROV-maatregel niet in de beoordeling kon worden betrokken omdat eiser hiertegen geen tijdig beroep had ingesteld. De rechtbank concludeerde dat het COa op goede gronden heeft besloten tot plaatsing in de HTL, gezien de ernstige incidenten die door eiser zijn veroorzaakt, waaronder geweld tegen beveiligers. Eiser's argumenten over zijn persoonlijke omstandigheden en de leefbaarheid in de HTL werden door de rechtbank niet gevolgd. De rechtbank verklaarde beide beroepen ongegrond en oordeelde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummers: AWB24/13545 en NL24.33785

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam], eiser,

geboren op [geboortedatum],
van Syrische nationaliteit,
V-nummer: [v-nummer:],
(gemachtigde: mr. C.J. Ullersma),
en

het bestuur van het Centraal Orgaan opvang asielzoekers (het COa), het COa,

alsmede

de minister van Asiel en Migratie, de minister,

(gemachtigde: mr. G.M. Bouius).

Procesverloop

1. Bij besluit van 3 augustus 2024 (het plaatsingsbesluit) heeft het COa besloten om eiser op grond van artikel 10, eerste lid aanhef en onder h en i, en artikel 11, eerste lid van de Regeling verstrekkingen asielzoekers en andere categorieën vreemdelingen 2005 (Rva 2005) te plaatsen in een Handhaving- en Toezichtlocatie (HTL) te Hoogeveen.
1.1.
Bij besluit van 4 augustus 2024 (de vrijheidsbeperkende maatregel) heeft de minister aan eiser de maatregel van beperking van de vrijheid opgelegd, zoals bedoeld in artikel 56, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw).
1.2.
Eiser heeft tegen het plaatsingsbesluit en de vrijheidsbeperkende maatregel beroep ingesteld. [1]
1.3.
Eiser heeft op 2 september 2024 gronden ingediend. Het COa heeft diezelfde dag een verweerschrift ingediend. Vervolgens heeft eiser op 4 september 2024 aanvullende gronden ingediend.
1.4.
De rechtbank heeft de beroepen op 6 september 2024 op zitting behandeld. Eiser is verschenen (bijgestaan door een tolk), samen met zijn gemachtigde. Het COa en de minister hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigde. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting gesloten.

Overwegingen

Wat staat er in het plaatsingsbesluit en de vrijheidsbeperkende maatregel?
2. Het COa heeft bij het plaatsingsbesluit besloten om eiser met ingang van 4 augustus 2024 in de HTL te Hoogeveen te plaatsen. Door het COa is geconstateerd dat eiser zich schuldig heeft gemaakt aan gedragingen die zijn te kwalificeren als gedragingen met een zeer grote impact. Eiser is meerdere malen negatief in beeld geweest en heeft meermaals incidenten veroorzaakt, waaronder in ieder geval negen keer agressie en geweld tegen personen verbaal, een aantal keer agressie en geweld tegen personen fysiek en driemaal verwijtbaar brandgevaar. Het COa heeft in het licht van deze gebeurtenissen diverse maatregelen getroffen waaronder time-outs, financiële inhoudingen en overplaatsingen.
2.1.
Door het COa is geconstateerd dat op 1 augustus 2024 een handbrandmelder, op de gang waar de kamer van eiser zich bevindt, op de noodopvanglocatie Der kleine Prinz in Arnhem is vernield en daardoor het brandalarm is afgegaan. Eiser is kort daarna gezien terwijl hij uit deze gang kwam. Vervolgens heeft eiser een beveiliger van het COa uitgescholden en heeft hij gedreigd de opvanglocatie in brand te steken. Eiser heeft daarna wild om zich heen geslagen waardoor de beveiligers hem in bedwang probeerden te houden. Eiser heeft vervolgens met zijn kamersleutel stekende bewegingen gemaakt richting de beveiliger en heeft de beveiliger op zijn hoofd geraakt, die hier verwondingen aan heeft overgehouden. Ook is een andere beveiliger in zijn arm geraakt. Het COa heeft vervolgens de politie ingeschakeld en eiser van de opvanglocatie af begeleidt. Eiser dreigde nogmaals de opvanglocatie in brand te steken en wraak te nemen op de beveiligers met behulp van zijn vrienden. De beveiliger met de verwondingen is naar het ziekenhuis gegaan en beide beveiligers hebben hun werkzaamheden die dag moeten beëindigen. Eiser zijn zienswijze naar aanleiding van het voornemen om de maatregel op te leggen heeft het COa geen aanleiding gegeven om een ander standpunt in te nemen. Eisers gedragingen zijn volgens het COa wat betreft aard en omvang zodanig ernstig dat dit plaatsing in de HTL rechtvaardigt.
2.2.
De minister heeft eiser door middel van de vrijheidsbeperkende maatregel verplicht om zich met ingang van 4 augustus 2024 op te houden in een deel van de gemeente Hoogeveen, te weten binnen de op de bij het besluit gevoegde plattegrond aangegeven gebieden. Volgens de minister vordert het belang van de openbare orde het opleggen van de maatregel op grond van artikel 56 van de Vw. Ter zake wordt verwezen naar het plaatsingsbesluit van het COa van 3 augustus 2024 en de incidenten die daarin zijn opgenomen. De minister is niet gebleken van omstandigheden die in de weg staan aan het opleggen van de vrijheidsbeperkende maatregel.
Het beroep tegen plaatsing in de ROV-kamer
3. De gemachtigde van eiser heeft tijdens de zitting toegelicht dat het beroep tegen het plaatsingsbesluit en de vrijheidsbeperkende maatregel ook aangemerkt moet worden als zijnde een beroep tegen de plaatsing van eiser in de ROV-kamer. Het COa heeft hier op de zitting bezwaar tegen gemaakt, omdat dit te laat is ingebracht en ook het besluit over de ROV-maatregel door de gemachtigde van eiser niet is overgelegd. Daarnaast is de discussie over de ROV-maatregel een stuk ingewikkelder.
3.1.
De rechtbank maakt uit de overgelegde stukken op dat eiser op 31 augustus 2024 een ROV-maatregel heeft opgelegd gekregen. Uit de stukken is niet op te maken wanneer deze ROV-maatregel is opgeheven, maar op de zitting is verduidelijkt dat dit waarschijnlijk op dinsdag 3 september 2024 is geweest. Dit is voor de rechtbank echter niet na te gaan, omdat het besluit over de ROV-maatregel ontbreekt. Wel is duidelijk dat eiser in ieder geval op het moment van de zitting op 6 september 2024 niet langer in de ROV-kamer verbleef.
3.2.
De rechtbank stelt voorop dat een besluit tot het opleggen van een ROV-maatregel een separaat appellabel besluit betreft. Eiser heeft hier geen beroep tegen ingesteld of om een voorlopige voorziening verzocht. Pas aan het einde van de zitting van 6 september 2024 vraagt de gemachtigde van eiser aan de rechtbank om ook het besluit van de ROV-maatregel bij onderhavige beroepen te betrekken. De rechtbank ziet geen aanleiding om de ROV-maatregel alsnog in haar beoordeling te betrekken, omdat sprake is van strijd met de goede procesorde. Niet valt in te zien waarom niet eerder, op de daarvoor geëigende wijze, door eiser beroep is ingesteld, zodat het ook voor het COa mogelijk was om voorbereid hierop te reageren. Dat de gemachtigde van eiser op de zitting stelt dat zij het besluit om de ROV-maatregel op te leggen pas die dag heeft gekregen van eiser, doet hier niet aan af. De rechtbank overweegt dat voldoende gelegenheid aanwezig was om eerder dan op de zitting beroep in te stellen tegen de ROV-maatregel alsook om het besluit van de ROV-maatregel te overleggen. Hetgeen beiden niet is gebeurd.
Oordeel rechtbank ten aanzien van het plaatsingsbesluit
Het incident zoals vastgelegd in het COa-dossier
4. Eiser betwist de verslaglegging van het incident van het COa. Hij stelt dat hij de brandmelder niet heeft vernield, dat hij de beveiligers niet heeft uitgescholden, dat hij de beveiligers niet heeft verwond, en dat hij geen vrienden heeft gebeld om wraak te nemen op de medewerkers.
4.1.
De rechtbank is van oordeel dat het COa op goede gronden en voldoende gemotiveerd heeft besloten om eiser in de HTL te plaatsen. De rechtbank acht op basis van de feitelijke verslaggeving van de incidenten voldoende aannemelijk dat de gedragingen zoals die door het COa zijn omschreven, zich hebben voorgedaan. De stelling van eiser dat het incident anders is verlopen dan weergegeven is hiertoe ontoereikend. De rechtbank acht hierbij van belang dat de verslaglegging is gedaan op basis van verklaringen van meerdere beveiligers en medewerkers van het COa. Verder heeft eiser ook geen andere verklaringen of onderbouwing overgelegd ter onderbouwing van zijn stellingen. Tijdens de zitting heeft het COa verklaard dat navraag is gedaan of van het incident camerabeelden beschikbaar zijn, maar dat is niet het geval. Naar het oordeel van de rechtbank is het incident terecht aangemerkt als een incident met zeer grote impact en heeft het COa hierin terecht aanleiding gezien om over te gaan tot plaatsing van eiser in de HTL.
5. Verder stelt eiser dat het COa onvoldoende rekening heeft gehouden met zijn persoonlijke omstandigheden. De incidenten die hebben plaatsvonden hebben mede te maken met de traumatische ervaring van eisers reis naar Nederland. Eiser is namelijk gered van een zinkende boot in de buurt van Tunesië. Daarnaast stelt eiser dat het verblijf in de opvanglocatie van het COa (op het schip in Arnhem) en de lange duur van de asielprocedure stress bij hem opleveren.
5.1.
De rechtbank is met het COa van oordeel dat wat er aan het incident vooraf is gegaan of wat de directe aanleiding van het incident is geweest het gedrag van eiser niet rechtvaardigt. Daar komt bij dat de incidenten op verschillende locaties hebben plaatsgevonden en niet alleen in Arnhem op het schip. De overplaatsing naar Arnhem is ook gekomen door eerdere incidenten in andere opvanglocaties en dus door eisers eigen toedoen. De rechtbank is daarom van oordeel dat de door eiser genoemde omstandigheden niet tot het oordeel kunnen leiden dat de HTL-plaatsing disproportioneel is. De stelling van eiser dat onvoldoende rekening is gehouden met zijn traumatische achtergrond, volgt de rechtbank niet. Het COa heeft tijdens de zitting verwezen naar pagina 62 van het bewonersdossier, waaruit blijkt dat het COa eiser meerdere malen heeft aangeboden om naar het GZA te gaan, zodat hij de benodigde hulp kon krijgen en om te bekijken of aan de hand van een GZA-verklaring een transfer te realiseren is. Daarnaast is aan hem een logeerregeling toegelicht, waarmee hij de mogelijkheid kreeg om buiten de locatie te verblijven. Ook is aangeboden om de voormalig werkgever van eiser te bellen om te bekijken of hij vanuit Arnhem zijn baan alsnog kon behouden. Eiser heeft deze hulp echter allemaal geweigerd, hetgeen voor rekening en risico komt van eiser en wat in ieder geval maakt dat niet gesteld kan worden dat het COa geen rekening heeft gehouden met de omstandigheden van eiser.
Zorgvuldige voorbereiding van de HTL-maatregel
6. Eiser stelt dat hij pas is gehoord nadat het rapport was opgesteld, waardoor het geven van zijn visie niet meer tot een koerswijziging kon leiden, omdat het besluit al was genomen. Daarnaast voert eiser aan dat de verslaglegging moeilijk aanvechtbaar is, omdat het onduidelijk is wie wat heeft gezegd, wat het belang van die persoon daarbij was, en op welke bron de informatie in de verslaglegging is gegrond.
6.1.
De rechtbank stelt vast dat uit het bestreden besluit blijkt dat eiser de gelegenheid heeft gekregen om te reageren op het incident en de daaropvolgende HTL-maatregel. Hij heeft een zienswijze ingediend en uit het bewonersdossier (pagina 60 en verder) blijkt dat er voorafgaand aan de maatregel meerdere gesprekken met hem zijn gevoerd. Deze gesprekken tonen aan dat eiser op adequate wijze bij het proces is betrokken en voldoende gelegenheid heeft gehad om zijn standpunt naar voren te brengen. Dat eiser geen inzicht heeft gehad in wie precies wat heeft gezegd of wat diens belang daarbij was, betekent niet dat hij niet adequaat heeft kunnen reageren op de aan hem tegengeworpen incidenten.
7. Eiser stelt verder dat het besluit tot plaatsing in de HTL op 5 augustus 2024 pas is uitgereikt. Hij kreeg het besluit niet, omdat hij in eerste instantie weigerde te tekenen. Het COa heeft op de zitting aangegeven dat ook als een vreemdeling weigert te tekenen, het plaatsingsbesluit wordt uitgereikt.
7.1.
De rechtbank ziet geen aanleiding om het standpunt van het COa niet te volgen dat aan de vreemdeling het plaatsingsbesluit wordt uitgereikt, ook wanneer een vreemdeling weigert te tekenen. Eiser heeft niet nader onderbouwd dat dit voor hem anders is gegaan.
Leefbaarheid en veiligheid in de HTL
8. Eiser stelt tot slot dat de omstandigheden in de HTL vreselijk zijn, hij stelt dat mensen doodgaan of naar een instelling voor psychisch zieken worden gestuurd. Op de zitting voegt eiser toe dat hij elke dag wakker wordt met het zien van bloed. Hij is geen crimineel en wil niet op een dergelijke plek leven. Hiertoe voert eiser verder aan dat de inspectie van Justitie en Veiligheid al meerdere brieven schreef over de situatie in de HTL en NRC een reeks artikelen publiceerde waarin zorgwekkende beelden worden geschetst van de situatie en omstandigheden.
8.1.
Ten aanzien van de leefbaarheid en veiligheid op de HTL verwijst de rechtbank naar haar uitspraak van 16 februari 2024. [2] In deze uitspraak heeft de meervoudige kamer van deze zittingsplaats bevestigd dat de HTL een vorm van vrijheidsbeperking is, en geen vrijheidsontneming. Ook is geoordeeld dat de leefbaarheid en veiligheid in de HTL niet zodanig zijn dat de opvang die aldaar wordt geboden in strijd is met de artikelen 3 en/of 8 van het EVRM [3] . In dit kader ziet de rechtbank in eisers betoog geen aanleiding voor een ander oordeel. Wellicht ten overvloede wijst de rechtbank ook op de uitspraak van deze rechtbank en zittingsplaats van 3 februari 2023, waarin is geoordeeld dat plaatsing in de HTL geen vrijheidsontneming is. [4]
8.2.
Verder volgt de rechtbank de stelling van eiser niet dat in de HTL geen sprake is van begeleiding en er geen gesprek met hem is geweest. Het COa heeft namelijk op de zitting toegelicht dat aan eiser een mentor is toegewezen en er inmiddels vier keer een gesprek met eiser is gevoerd.
Conclusie
9. Het beroep tegen het plaatsingsbesluit is ongegrond.
Oordeel rechtbank ten aanzien van de vrijheidsbeperkende maatregel
10. Gelet op de ongegrondverklaring van het beroep tegen het plaatsingsbesluit en gelet op de omstandigheid dat de vrijheidsbeperkende maatregel volledig steunt op dat besluit is de rechtbank van oordeel dat het beroep tegen de vrijheidsbeperkende maatregel eveneens ongegrond moet worden verklaard.
11. Het beroep tegen de vrijheidsbeperkende maatregel is ongegrond.

Conclusie en gevolgen

12. De beroepen zijn ongegrond.
13. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart de beroepen ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. V.A.G. van Dijk, rechter, in aanwezigheid van mr. S. Strating, griffier op 13 september 2024, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
de griffier de rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak, voor zover het betreft het beroep tegen het plaatsingsbesluit, kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen vier weken na de dag van bekendmaking. Tegen deze uitspraak, voor zover het betreft het beroep tegen de vrijheidsbeperkende maatregel, staat geen rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Het beroep tegen het plaatsingsbesluit staat geregistreerd onder het zaaknummer AWB 24/13545. Het beroep tegen de vrijheidsbeperkende maatregel staat geregistreerd onder het zaaknummer NL24.33785.
2.Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Groningen, ECLI:RBDHA:2024:1889.
3.Europees verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en fundamentele vrijheden.
4.Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Groningen, 3 februari 2023, ECLI:NL:RBDHA:2023:1079, bevestigd door de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op 11 september 2024, ECLI:NL:RVS:2024:3564.