ECLI:NL:RBDHA:2024:14611

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
16 augustus 2024
Publicatiedatum
13 september 2024
Zaaknummer
NL24.29967
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het beroep tegen het niet in behandeling nemen van een asielaanvraag van een eenoudergezin met minderjarige kinderen

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Utrecht, wordt het beroep van eiseres, een eenoudergezin met minderjarige kinderen, tegen het niet in behandeling nemen van hun asielaanvraag beoordeeld. De minister van Asiel en Migratie heeft de aanvraag op 29 juli 2024 afgewezen, met het argument dat Bulgarije verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag. De rechtbank heeft de zaak op 13 augustus 2024 behandeld, waarbij eiseres en haar gemachtigde aanwezig waren, evenals de gemachtigde van de minister en een tolk.

De rechtbank oordeelt dat de minister in zijn besluit terecht heeft gesteld dat Bulgarije verantwoordelijk is voor de asielaanvraag op basis van de Dublinverordening. Eiseres heeft aangevoerd dat de minister onvoldoende rekening heeft gehouden met de kwetsbaarheid van eenoudergezinnen in Bulgarije en dat er een reëel risico bestaat op schending van mensenrechten bij overdracht. De rechtbank stelt echter vast dat eiseres niet voldoende bewijs heeft geleverd om aan te tonen dat er structurele tekortkomingen zijn in het Bulgaarse asiel- en opvangsysteem die een overdracht onaanvaardbaar zouden maken.

De rechtbank concludeert dat de minister niet gehouden was om de asielaanvraag op grond van artikel 17 van de Dublinverordening aan zich te trekken, omdat eiseres geen bijzondere omstandigheden heeft aangetoond die een overdracht onevenredig hard zouden maken. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, wat betekent dat de aanvraag van eiseres terecht buiten behandeling is gesteld en dat zij kan worden overgedragen aan Bulgarije. Eiseres krijgt geen proceskostenvergoeding. De uitspraak is gedaan door mr. P.J.M. Mol en is openbaar gemaakt op 16 augustus 2024.

Uitspraak

uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL24.29967
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen
[eiseres], V-nummer: [V-nummer] , mede namens haar minderjarige kinderen
[minderjarige 1] , [minderjarige 2] , [minderjarige 3] , [minderjarige 4] en [minderjarige 5], V-nummers: [V-nummer] , [V-nummer] , [V-nummer] , [V-nummer] en
[V-nummer] , hierna: eiseres (gemachtigde: mr. L. Sinoo),
en
de minister van Asiel en Migratie, voorheen de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, de minister
(gemachtigde: mr. T. Tichelaar).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen het niet in behandeling nemen van de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De minister heeft de aanvraag met het bestreden besluit van 29 juli 2024 niet in behandeling genomen omdat Bulgarije verantwoordelijk is voor de aanvraag.
1.1.
De rechtbank heeft het beroep op 13 augustus 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiseres, de gemachtigde van eiseres, A.E. Abdelrahman als tolk en de gemachtigde van de minister.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt het niet in behandeling nemen van de asielaanvraag van eiseres. Zij doet dat aan de hand van de argumenten die eiseres heeft aangevoerd, de beroepsgronden.
3. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond. Dat betekent dat eiseres ongelijk krijgt en het niet in behandeling nemen van haar aanvraag in stand blijft. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
4. De Europese Unie heeft gezamenlijke regelgeving over het in behandeling nemen van asielaanvragen. Die staat in de Dublinverordening. Op grond van de Dublinverordening neemt de minister een asielaanvraag niet in behandeling als is vastgesteld dat een andere
lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan.1 In dit geval heeft Nederland bij Bulgarije een verzoek om overname gedaan. Bulgarije heeft dit verzoek aanvaard.
5. Eiseres voert aan dat de minister in het bestreden besluit ten onrechte niet inhoudelijk is ingegaan op de notitie van VluchtelingenWerk Nederland (VWN) “Veelgestelde vragen – Dublinterugkeerders Bulgarije”, waarnaar in de zienswijze is verwezen. Ook stelt eiseres dat zij met haar kinderen in Bulgarije als eenoudergezin zal worden aangemerkt, omdat haar echtgenoot al internationale bescherming heeft in Bulgarije en zij (nog) niet. Volgens eiseres wordt de kwetsbaarheid van eenoudergezinnen in Bulgarije niet onderkend, waardoor er bij overdracht sprake is van een reëel risico op schending van artikel 3 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) en artikel 4 van de grondrechten van de Europese Unie (Handvest). De verwijzing van de minister naar de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) van 27 juni 20242 doet hier volgens eiseres niet aan af, omdat die uitspraak gaat over de situatie van niet-kwetsbare personen. Eiseres stelt dat de minister in het voorgaande ook aanleiding had moeten zien om de asielaanvraag op grond van artikel 17 van de Dublinverordening in behandeling te nemen. Eiseres heeft kort voor de zitting nog een bericht van InfoMigrants van 7 maart 2023 en WhatsApp-gesprekken overgelegd. Uit het bericht van InfoMigrants en de WhatsApp- gesprekken (tussen de gemachtigde van eiseres en een contactpersoon van een oud-cliënte van de gemachtigde die aan Bulgarije is overgedragen) kan volgens eiseres worden afgeleid dat zij een reëel risico loopt om in Bulgarije gedetineerd worden, en dat de omstandigheden in detentie mensonterend zijn.
6. De rechtbank overweegt dat de minister in zijn algemeenheid ten aanzien van lidstaten mag uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. De Afdeling heeft dit voor Bulgarije onlangs nog bevestigd in de uitspraak van 27 juni 2024. Dat betekent dat de minister, behoudens uitzonderlijke omstandigheden, ervan uit mag gaan dat de Bulgaarse autoriteiten het unierecht en met name de door dat recht erkende grondrechten in acht nemen. Het is daarom in beginsel aan eiseres om aannemelijk te maken dat zij bij overdracht aan Bulgarije, als gevolg van het niet nakomen van internationale verplichtingen door de Bulgaarse autoriteiten, een reëel risico loopt op een behandeling die strijdig is met artikel 3 van het EVRM en artikel 4 van het Handvest. Daarvan is sprake in geval de vreemdeling aannemelijk maakt dat er structurele tekortkomingen in het asiel- en opvangsysteem zijn, die een bijzonder hoge drempel van zwaarwegendheid bereiken.
7. De rechtbank oordeelt dat eiseres daar niet in is geslaagd. De verwijzing naar de notitie van VWN is daarvoor onvoldoende. Het gaat eiseres om kwetsbaarheid van eenoudergezinnen met kinderen, ondermaatse opvangfaciliteiten en ontbreken van juridische bijstand. De minister heeft over de notitie in het bestreden besluit terecht opgenomen dat de Afdeling in de uitspraak van 27 juni 2024 heeft geoordeeld dat het uit AIDA-rapport van april 2024, waarop de notitie van VWN in belangrijke mate is gebaseerd, geen wezenlijk gewijzigde situatie volgt die maakt dat overdracht aan Bulgarije niet langer toelaatbaar is. Wat betreft kwetsbare personen in relatie tot opvang is overwogen dat relevant is dat er rechtsmiddelen open staan als de opvang in de ogen van de betrokkene tekortschiet. Eiseres heeft met de verwijzing naar de notitie dus niet aannemelijk gemaakt
1. Dit staat ook in artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000.
dat zij bij overdracht een reëel risico loopt op schending van artikel 3 van het EVRM en artikel 4 van het Handvest. Wat betreft het betoog van eiseres over de eenoudergezinnen heeft de minister terecht opgemerkt dat eiseres samen met haar echtgenoot naar Bulgarije kan terugkeren omdat zijn aanvraag niet-ontvankelijk is verklaard. De minister heeft zich dus wel rekenschap gegeven van de situatie van eiseres en de kinderen. Voor zover eiseres problemen verwacht in de opvang voordat haar status als nareizend gezinslid van een statushouder is bevestigd, is van belang dat eiseres hierover in voorkomend geval in Bulgarije dient te klagen. Zoals hiervoor is overwogen kan zij eventueel een rechtsmiddel indienen. Er is geen sprake van een motiveringsgebrek.
Wat betreft de kort voor de zitting overgelegde informatie overweegt de rechtbank dat dit geen ander licht werpt op de situatie van eiseres. Uit de WhatsApp-gesprekken wordt de termijn van opvang niet duidelijk en ook niet of de situatie van de desbetreffende ouder vergelijkbaar is met die van eiseres. Ook geeft het bericht van InfoMigrants van 7 maart 2023 geen wezenlijk ander beeld van de opvang zoals die reeds bekend was. Overigens is daarin ook sprake van uitgeprocedeerde asielzoekers, terwijl eiseres een visum heeft ontvangen in het kader van asielgerelateerde gezinshereniging.
8. De minister hoefde in hetgeen is aangevoerd ook geen aanleiding te zien om de asielaanvraag van eiseres op grond van artikel 17 van de Dublinverordening aan zich te trekken. Eiseres heeft niet aannemelijk gemaakt dat sprake is van bijzondere, individuele omstandigheden die maken dat overdracht aan Bulgarije onevenredig hard is. De beroepsgrond slaagt niet.

Conclusie en gevolgen

9. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat de aanvraag van eiseres terecht buiten behandeling is gesteld en dat eiseres mag worden overgedragen aan Bulgarije. Eiseres krijgt geen vergoeding van haar proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. P.J.M. Mol, rechter, in aanwezigheid van mr. S.J. Valk, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
16 augustus 2024

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.