ECLI:NL:RBDHA:2024:14609

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
20 augustus 2024
Publicatiedatum
13 september 2024
Zaaknummer
NL24.18988
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het beroep tegen het niet in behandeling nemen van een asielaanvraag op basis van de Dublinverordening

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Utrecht, wordt het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd beoordeeld. De minister van Asiel en Migratie heeft de aanvraag op 30 april 2024 niet in behandeling genomen, omdat Kroatië verantwoordelijk is voor de aanvraag. De rechtbank heeft op 13 augustus 2024 de zaak behandeld, waarbij eiser, zijn gemachtigde, een tolk en de gemachtigde van de minister aanwezig waren.

De rechtbank oordeelt dat de minister terecht heeft besloten de aanvraag niet in behandeling te nemen. Eiser heeft aangevoerd dat het aanmeldgehoor onzorgvuldig is verlopen en dat hij in Kroatië niet de kans heeft gekregen om een klacht in te dienen. De rechtbank stelt echter vast dat eiser voldoende gelegenheid heeft gehad om zijn bezwaren naar voren te brengen en dat de hoormedewerker niet verder hoefde door te vragen op de door eiser genoemde punten. De rechtbank concludeert dat er geen sprake is van een motiverings- of zorgvuldigheidsgebrek in het besluit van de minister.

Eiser betwijfelt of er een geldig claimakkoord met Kroatië is en stelt dat hij een reëel risico loopt op een behandeling die in strijd is met zijn mensenrechten. De rechtbank oordeelt dat de minister in zijn algemeenheid mag uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel en dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij bij overdracht aan Kroatië een reëel risico loopt. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, wat betekent dat de aanvraag van eiser terecht buiten behandeling is gesteld en dat hij kan worden overgedragen aan Kroatië. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten.

Uitspraak

uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL24.18988
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen
[eiser], V-nummer: [V-nummer] , eiser (gemachtigde: mr. L.I. Siers),
en
de minister van Asiel en Migratie, voorheen de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, de minister
(gemachtigde: mr. T. Tichelaar).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De minister heeft de aanvraag met het bestreden besluit van 30 april 2024 niet in behandeling genomen omdat Kroatië verantwoordelijk is voor de aanvraag.
1.1.
De rechtbank heeft het beroep op 13 augustus 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser, W. Woning als tolk en de gemachtigde van de minister.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt het niet in behandeling nemen van de asielaanvraag van eiser. Zij doet dat aan de hand van de argumenten die eiser heeft aangevoerd, de beroepsgronden.
3. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond. Dat betekent dat eiser ongelijk krijgt en het niet in behandeling nemen van zijn aanvraag in stand blijft. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
4. De Europese Unie heeft gezamenlijke regelgeving over het in behandeling nemen van asielaanvragen. Die staat in de Dublinverordening. Op grond van de Dublinverordening neemt de minister een asielaanvraag niet in behandeling als is vastgesteld dat een andere
lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan.1 In dit geval heeft Nederland bij Kroatië een verzoek om terugname gedaan. Kroatië heeft dit verzoek aanvaard.
Voorbereiding van het besluit
5. Eiser voert aan dat het besluit in strijd met artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) niet zorgvuldig is voorbereid. Volgens eiser is tijdens het aanmeldgehoor onvoldoende doorgevraagd, bijvoorbeeld op de verklaring van eiser dat hij in Kroatië niet de kans kreeg om een klacht in te dienen, dat hij geen medische behandeling heeft gehad en de afhankelijkheid van zijn zus omdat hij vanwege haar in Nederland is. Verder is volstaan met een standaardvoornemen, waarin niet specifiek is ingegaan op de situatie van eiser.
6. De rechtbank volgt eiser niet in zijn standpunt dat het aanmeldgehoor onzorgvuldig heeft plaatsgevonden. Uit het verslag van het gehoor blijkt dat eiser in de gelegenheid is gesteld om zijn bezwaren tegen de overdracht aan Kroatië naar voren te brengen. Eiser heeft toen als bezwaar genoemd dat hij een zus in Nederland heeft. Eiser heeft in het gehoor echter ook aangegeven dat hij niet bij zijn familieleden wil verblijven en dat geen sprake is van een afhankelijkheidsrelatie (p. 4 van het gehoor). De hoormedewerker hoefde hier dus niet verder over door te vragen. Eiser heeft in het gehoor ook voldoende kunnen verklaren over zijn ervaringen in Kroatië, onder meer over dat hij geen medische behandeling kreeg. Uit de verklaringen van eiser blijkt dat hij niet heeft geprobeerd om een klacht in te dienen. De hoormedewerker hoefde hier dus ook niet over door te vragen. Vervolgens is er een voornemen uitgebracht waarin is aangegeven wat de argumenten van de minister zijn om Kroatië verantwoordelijk te achten voor de asielaanvraag en eiser over te dragen. Dat het bestreden besluit uitgebreider is maakt niet dat de procedure onzorgvuldig is. Eiser is in de gelegenheid gesteld om met een zienswijze op het voornemen te reageren. Eiser heeft van deze gelegenheid gebruik gemaakt. In het bestreden besluit is de minister vervolgens ingegaan op alle relevante elementen die tot het niet in behandeling nemen van de asielaanvraag hebben geleid. Verder is de minister in het bestreden besluit kenbaar ingegaan op de verklaringen van eiser in het aanmeldgehoor, en op wat eiser in de zienswijze heeft aangevoerd. Er is daarom geen sprake van een motiverings- of zorgvuldigheidsgebrek.2 De vergelijking met de algemene bezwaarprocedure maakt dat niet anders. Eventuele motiveringsgebreken in een primair besluit, kunnen ook in de beslissing op bezwaar worden hersteld. De beroepsgrond slaagt niet.

Claimakkoord en interstatelijk vertrouwensbeginsel

7. Eiser betwijfelt of er daadwerkelijk een claimakkoord tot stand is gekomen. Kroatië heeft het terugnameverzoek namelijk geaccepteerd op grond van artikel 20, vijfde lid, van de Dublinverordening, “in order to continue to determine responsibility for the above mentioned person”. Volgens eiser is er gelet hierop een onaanvaardbaar risico dat eiser na overdracht geen toegang zal hebben tot de asielprocedure omdat het maar de
vraag is of Kroatië zichzelf verantwoordelijk acht. Daarbij is ook relevant dat eiser eerder in Kroatië te maken heeft gehad met pushbacks, mishandeling en discriminatoire behandeling. Volgens eiser had de minister daarom voorafgaand aan het nemen van het besluit navraag moeten doen bij de Kroatische autoriteiten. Het besluit is onzorgvuldig voorbereid omdat de
1. Dit staat ook in artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000.
2 Vergelijk de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 23 november 2023, ECLI:NL:RVS:2023:4348.
minister dat heeft nagelaten. Volgens eiser kan er ook meer algemeen ten aanzien van Kroatië niet worden uitgegaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. In het besluit verwijst de minister weliswaar naar de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) van 13 september 20233 waarin is geoordeeld dat wel van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan, maar in die uitspraak wordt niet ingegaan op medische omstandigheden. In het besluit staat volgens eiser ook ten onrechte dat er alleen bij ernstige psychische gevolgen niet kan worden uitgegaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Eiser heeft verder in de aanvullende gronden gewezen op een brief van Centre for Peace Studies (CPS) van 19 januari 2024, een brief van VluchtelingenWerk Nederland (VWN) van 13 juni 2024 en het AIDA-rapport van 10 juli 2024, update 2023 en foto’s van de opvang in Kroatië. Volgens eiser blijkt uit de overgelegde stukken dat er onvoldoende opvang is, dat de omstandigheden in de opvang ondermaats zijn en dat ook Dublinterugkeerders risico lopen om slachtoffer te worden van pushbacks. De Afdelingsjurisprudentie is daarom achterhaald. Verder stelt eiser met verwijzing naar het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 29 februari 20244 stelt eiser dat de minister zich ten onrechte niet van alle relevante (landen)informatie op de hoogte heeft gesteld van de asiel- en opvangsituatie in Kroatië.
8. De rechtbank overweegt dat de minister in zijn algemeenheid ten aanzien van lidstaten mag uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. De Afdeling heeft dit voor Kroatië onlangs nog bevestigd in de uitspraak van 19 juni 20245. Dat betekent dat de minister, behoudens uitzonderlijke omstandigheden, ervan uit mag gaan dat de Kroatische autoriteiten het unierecht en met name de door dat recht erkende grondrechten in acht nemen. Het is daarom in beginsel aan eiser om aannemelijk te maken dat hij bij overdracht aan Kroatië, als gevolg van het niet nakomen van internationale verplichtingen door de Kroatische autoriteiten, een reëel risico loopt op een behandeling die strijdig is met artikel 3 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) en artikel 4 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie (Handvest). De verwijzing naar het arrest van het Hof verandert dat uitgangspunt niet. Ook volgens dit arrest van 29 februari 2024 is het eerst aan de betrokkene om aannemelijk te maken dat een andere lidstaat zich niet houdt aan de verdragsverplichtingen. De minister moet daarna deze informatie onderzoeken en beoordelen. Daarbij dient de minister op eigen initiatief rekening houden met relevante informatie waarvan hij niet onkundig kan zijn. Het gaat om omstandigheden die tot de conclusie leiden dat sprake is van structurele tekortkomingen in het asiel- en opvangsysteem zijn, die een bijzonder hoge drempel van zwaarwegendheid bereiken.
9. De rechtbank oordeelt dat hetgeen eiser heeft aangevoerd, niet tot die conclusie leidt. Uit de omstandigheid dat het claimakkoord is geaccepteerd op grond van artikel 20, vijfde lid, van de Dublinverordening kan niet worden afgeleid dat de Kroatische autoriteiten hun verplichtingen ten aanzien van eiser niet zullen nakomen. Eiser heeft Kroatië verlaten voordat de Kroatische autoriteiten hebben bepaald welk land verantwoordelijk is voor de behandeling van de asielaanvraag van eiser. Door het claimverzoek op grond van artikel 20, vijfde lid, van de Dublinverordening te accepteren hebben de Kroatische autoriteiten duidelijk gemaakt dat zij voor zichzelf een verplichting zien om eiser terug te
4 ECLI:EU:C:2024:195.
nemen met alle verantwoordelijkheden die daarbij horen. Niet valt in te zien dat de Kroatische autoriteiten met de in het claimakkoord gemaakte opmerking een slag om de arm houden in de zin dat de staatssecretaris niet kan uitgaan van een geldig claimakkoord. In de grondslag van het claimakkoord lag dan ook geen aanleiding voor de minister om navraag te doen bij Kroatië.
10. Verder heeft de minister zich terecht op het standpunt gesteld dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat er voor hem in Kroatië geen toereikende medische zorg zal zijn. De minister mocht daarbij betrekken dat eiser weliswaar verklaart dat hij geen medische zorg kreeg, maar ook dat hij maar twee dagen in Kroatië heeft verbleven, en geen gebruik heeft gemaakt van de opvang die hem is aangeboden. Ook is niet gebleken dat eiser heeft geprobeerd te klagen of dat dit voor hem onmogelijk of zinloos was. De Afdeling is in de uitspraak van 19 juni 2024 wel ingegaan op de medische zorg in Kroatië, en heeft daarin informatie aangehaald waaruit blijkt dat Médicins du Monde de werkzaamheden heeft hervat. Verder is in het bestreden besluit terecht overwogen dat de verklaringen van eiser omtrent de (door hem ervaren) behandeling in Kroatië onvoldoende aanknopingspunten bieden om niet uit te kunnen gaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Eiser heeft namelijk niet aannemelijk gemaakt dat hij als Dublinterugkeerder in een vergelijkbare situatie terecht zal komen.
11. De stukken die bij de aanvullende gronden zijn overgelegd leiden niet tot een ander oordeel over het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Ook daarin is geen eenduidige informatie opgenomen waaruit blijkt dat Dublinterugkeerders het risico lopen op pushbacks. De enkele conclusie in de brief van CPS “From all of the above-mentioned reasons, as well as the fact that asylum seekers returned to Croatia according to Dublin Regulation cannot be distinguished from other asylum seekers present in Croatia, it cannot be ruled out that the Dublin returnees could also fall victim to pushbacks” is onvoldoende om aan te nemen dat Dublinclaimanten slachtoffer worden van pushbacks. In de brief worden geen concrete voorbeelden gegeven van pushbacks van personen die op grond van de Dublinverordening aan Kroatië zijn overgedragen. Ook heeft de minister er terecht op gewezen dat deze conclusie in de brief is gebaseerd op informatiebronnen van de periode 2020-2022 die door de Afdeling al zijn betrokken in de uitspraak van 13 september 2023. Verder blijkt uit het AIDA-rapport update 2023 niet dat Dublinterugkeerders te maken krijgen met pushbacks. In de stukken is ook onvoldoende onderbouwing te vinden voor de stelling dat de opvangcapaciteit zodanig ernstig tekort schiet dat sprake is van structurele tekortkomingen, die een bijzonder hoge drempel van zwaarwegendheid bereiken. De (grote) aantallen asielzoekers en Dublinclaimanten die hierin worden genoemd en die eiser relateert aan het (gering) aantal opvangplekken, leidt niet zonder meer tot de conclusie dat sprake moet zijn van grote tekorten in de opvang. De verblijfsduur in opvang is volgens de informatie erg kort, zodat niet alle asielzoekers die worden geregistreerd tegelijkertijd in de opvang verblijven. In het aangehaalde report van AIDA update 2023, van juli 2024, is namelijk (ook) opgenomen dat volgens het ministerie de gemiddelde verblijfsduur “… in the Reception Centre in 2023 was less than 3 days, with the largest number of people leaving the Centre within 24 hours of arrival.” (p. 93 en p. 97). Hierin is ook vermeld dat Kroatië ook in 2023 nog als doorreisland werd aangemerkt. Bovendien volgt uit het AIDA-rapport update 2023, p. 57 en 58 dat Dublinterugkeerders in beginsel zonder problemen worden toegelaten tot de asielprocedure. Ook blijkt uit de brief van CPS en het AIDA-rapport update 2023 dat de Kroatische autoriteiten zich inzetten om opvangplaatsen te creëren, en zich dus niet onverschillig opstellen. Verder geven de overgelegde stukken geen wezenlijk
ander beeld van de opvangomstandigheden in Kroatië. Ook is niet gebleken dat klagen bij voorkomende problemen onmogelijk of zinloos is.
12. Het voorgaande betekent dat de minister mocht uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel ten aanzien van Kroatië. Er is geen sprake van een motiveringsgebrek of onzorgvuldige voorbereiding van het besluit. De beroepsgrond slaagt niet.
Artikel 17 van de Dublinverordening
13. Eiser voert aan dat de minister zijn asielaanvraag op grond van artikel 17 van de Dublinverordening in behandeling had moeten nemen. Eiser voert daartoe aan dat hij afkomstig is uit Syrië waar hij oorlogsgeweld heeft meegemaakt, dat zijn zus hier in Nederland woont en dat de minister de ervaringen in Kroatië niet heeft betwist (waaronder meerdere pushbacks, mishandeling door de politie onder andere door het afschieten van een pistool naast zijn oor, geen medische behandeling en discriminatie. Eiser vreest ook dat hij in Kroatië geen adequate medische zorg zal krijgen.
14. De rechtbank is van oordeel dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat sprake is van bijzondere, individuele omstandigheden die maken dat Nederland de asielaanvraag van eiser op grond van artikel 17 van de Dublinverordening aan zich had moeten trekken. In het betreden besluit is overwogen dat niet is gebleken van ernstige psychische gevolgen als gevolg van de ervaringen in Kroatië, en dat daarom geen toepassing wordt gegeven van artikel 17 van de Dublinverordening. Die passage had geen betrekking op het interstatelijk vertrouwensbeginsel, zoals eiser stelt, maar op de bevoegdheid om de asielaanvraag onverplicht in behandeling te nemen.
Ook heeft eiser niet aannemelijk gemaakt dat er voor hem in Kroatië geen adequate medische zorg zal zijn, voor zover nodig, omdat het met zijn oor gelukkig inmiddels weer goed gaat. De minister mocht de ervaringen van eiser, ook in combinatie met de omstandigheid dat eiser uit Syrië komt, daarom onvoldoende achten voor het oordeel dat overdracht in zijn geval onevenredig hard is. Ook de enkele aanwezigheid van de zus en andere familieleden in Nederland mocht de minister onvoldoende bijzonder vinden. Zoals eerder overwogen was er voor de minister geen aanleiding om hier verder navraag naar te doen. Er is geen sprake van een motiveringsgebrek of onzorgvuldige voorbereiding van het besluit. De beroepsgrond slaagt niet.

Conclusie en gevolgen

15. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat de aanvraag van eiser terecht buiten behandeling is gesteld en dat eiser mag worden overgedragen aan Kroatië. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. P.J.M. Mol, rechter, in aanwezigheid van mr. S.J. Valk, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
20 augustus 2024

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.