ECLI:NL:RBDHA:2024:14607
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van het beroep tegen het niet in behandeling nemen van een asielaanvraag op basis van de Dublinverordening
In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 13 september 2024, wordt het beroep van eiser, een Algerijnse nationaliteit, tegen het niet in behandeling nemen van zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd beoordeeld. De minister van Asiel en Migratie heeft de aanvraag op 2 augustus 2024 niet in behandeling genomen, omdat Duitsland verantwoordelijk is voor de aanvraag op basis van de Dublinverordening. De rechtbank doet uitspraak zonder zitting, op grond van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, wat betekent dat het niet in behandeling nemen van de aanvraag in stand blijft. De rechtbank legt uit dat de Europese Unie gezamenlijke regelgeving heeft over het in behandeling nemen van asielaanvragen, en dat Nederland een verzoek om terugname aan Duitsland heeft gedaan, dat door Duitsland is aanvaard. Eiser heeft niet voldoende argumenten aangedragen om aan te tonen dat de minister onzorgvuldig heeft gehandeld of dat er sprake is van een schending van zijn rechten.
De rechtbank overweegt dat de minister er in het algemeen van mag uitgaan dat Duitsland zijn verdragsverplichtingen nakomt, tenzij eiser kan aantonen dat er structurele tekortkomingen zijn in het asiel- en opvangsysteem in Duitsland. Eiser is er echter niet in geslaagd om dit aannemelijk te maken. De rechtbank concludeert dat er geen sprake is van onevenredige hardheid en dat de minister zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de overdracht aan Duitsland niet in strijd is met de wetgeving.
De uitspraak is gedaan door mr. J.L. Boxum, rechter, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten en kan binnen zes weken verzet aantekenen tegen deze uitspraak.