Overwegingen
1. Eiser stelt de Algerijnse nationaliteit te hebben en te zijn geboren op [datum] 1995.
2. Indien de rechtbank van oordeel is dat de toepassing of tenuitvoerlegging van de maatregel van bewaring in strijd is met de Vw dan wel bij afweging van alle daarbij betrokken belangen in redelijkheid niet gerechtvaardigd is, verklaart zij op grond van artikel 96, derde lid, van de Vw het beroep gegrond en beveelt zij de opheffing van de maatregel of een wijziging van de wijze van tenuitvoerlegging daarvan.
3. De rechtbank stelt voorop dat zij deze maatregel van bewaring al eerder heeft getoetst. Uit de uitspraak van deze rechtbank en zittingsplaats volgt dat de maatregel van bewaring tot het moment van het sluiten van het onderzoek dat aan die uitspraak ten grondslag heeft gelegen, rechtmatig was.Daarom staat nu, voor zover dat in beroep wordt aangevochten, ter beoordeling of vanaf 24 juli 2024 de maatregel van bewaring rechtmatig is.
4. De rechtbank merkt allereerst ambtshalve het volgende op. Het beroepschrift is op 26 augustus 2024 ingediend. Ingevolge artikel 96, eerste lid, van de Vw sluit de rechtbank het vooronderzoek binnen een week na ontvangst van het beroepschrift. De rechtbank heeft het vooronderzoek op 2 september 2024, dus tijdig, gesloten. Op grond van artikel 96, tweede lid, van de Vw doet de rechtbank mondeling of schriftelijk uitspraak. De schriftelijke uitspraak wordt binnen zeven dagen na de sluiting van het onderzoek gedaan. Deze termijn kan niet worden verlengd. De rechtbank constateert dat zij heeft verzuimd binnen zeven dagen na sluiting van het onderzoek uitspraak te doen. Dit betekent dat de rechtbank de termijn van zeven dagen zal overschrijden.
5. De rechtbank is van oordeel dat deze overschrijding niet maakt dat voortduring van de maatregel hiermee onrechtmatig is. De overschrijding van de termijn van artikel 96, eerste lid, van de Vw is in dit geval geheel aan de rechtbank toe te rekenen. De rechtbank is echter van oordeel dat de in artikel 96 van de Vw genoemde termijnen op zichzelf niet fataal zijn.De onderhavige overschrijding raakt de belangen van eiser niet zodanig dat gesteld moet worden dat diens belang bij opheffing van de bewaring als gevolg van de overschrijding moet prevaleren bij het belang van verweerder bij voortduring van de maatregel. Hierbij is van belang dat sprake is van een voortvarende beslissing als bedoeld in artikel 5, vierde lid, van het EVRM, omdat de rechtbank uitgaat van een periode van 18 dagen tussen het instellen van het beroep en de uitspraak bij een zaak van geringe complexiteit.Dit betekent dat eiser als gevolg van de termijnoverschrijding niet in zijn belangen is geschaad.
6. Eiser stelt dat verweerder het voortgangsrapport niet tijdig heeft overgelegd. Dit zou moeten leiden tot opheffing van de bewaring. Verder voert eiser aan dat er geen identificerende documenten van eiser bij de Franse autoriteiten aanwezig zou zijn, terwijl eiser al drie keer naar Frankrijk is uitgezet waarbij gebruik is gemaakt van een oud document. Verder zitten er ook geen documenten in het dossier met betrekking tot de periode waarin eiser naar Frankrijk is uitgezet, noch enige documenten over de periode 2020 t/m 2023 zodat niet nagegaan kan worden welke documenten destijds voorhanden waren. Voorts meent eiser dat er geen zicht op uitzetting bestaat nu nog geen lpis afgegeven. Tot slot stelt eiser dat verweerder niet voortvarend handelt.
7. Voor zover eiser stelt dat verweerder de termijn voor het indienen van het voortgangsrapport heeft overschreden, is eiser daardoor niet in zijn belangen geschaad. Eiser heeft in zijn brief van 29 augustus 2024 immers uitgebreid op het voortgangsrapport gereageerd. De rechtbank zal het voortgangsrapport van verweerder daarom bij de beoordeling betrekken.
8. Met betrekking tot eisers identificerende documenten, merkt de rechtbank op dat uit het voortgangsrapport blijkt dat de Franse autoriteiten geen enkel identificerend document van eiser hebben. Daarnaast heeft eiser tijdens het vertrekgesprek verklaard dat hij zijn documenten kwijt is geraakt. Voor zover eiser stelt dat er geen documenten in het dossier zitten met betrekking tot de periode waarin eiser naar Frankrijk is uitgezet, is de rechtbank van oordeel dat dergelijke documenten niet zien op de rechtmatigheid van eisers bewaring, zodat verweerder niet gehouden was om deze documenten aan het dossier toe te voegen.
9. In zijn algemeenheid bestaat er zicht op uitzetting naar Algerije.Er zijn geen aanknopingspunten dat dit voor eiser anders is. Het tijdsverloop sinds de lp-aanvraag en het feit dat er nog geen lp is afgegeven, maakt niet dat op voorhand twijfel bestaat over de vraag of de Algerijnse autoriteiten binnen een afzienbare termijn een lp zullen afgeven. Verder kan eiser het uitzettingstraject bespoedigen door zijn medewerking te verlenen, wat hij verzuimt. Zo heeft eiser tijdens het vertrekgesprek van 10 juni 2024 verklaard dat hij niets heeft gedaan en ook niet zal gaan doen om zijn vertrek te bespoedigen. Nu eiser niet volledig en actief meewerkt aan zijn uitzetting, kan niet gesteld worden dat geen zicht op uitzetting bestaat.
10. De rechtbank is van oordeel dat verweerder voldoende voortvarend aan de uitzetting van eiser werkt. Sinds het sluiten van het onderzoek op 24 juli 2024, heeft verweerder vier keer gerappelleerd over de aanvraag van een lp bij de Algerijnse autoriteiten. Daarnaast heeft verweerder blijkens het voortgangsrapport vertrekgesprekken gevoerd met eiser op 10 juni, 1 juli, 24 juli en 26 augustus 2024. Verweerder werkt met deze uitzettingshandelingen voldoende voortvarend aan eisers uitzetting naar Algerije. Daar komt bij dat eiser zelf geen handelingen heeft verricht om zijn terugkeer naar Algerije te realiseren. Tijdens het vertrekgesprek van 10 juni 2024 verklaarde eiser bovendien dat hij niet zal meewerken aan zijn terugkeer, terwijl dat wel van hem verwacht mag worden. De beroepsgrond van eiser slaagt dan ook niet.
11. Tot slot leidt ook ambtshalve toetsing niet tot het oordeel dat de maatregel van bewaring tot het moment van het sluiten van het onderzoek op enig moment onrechtmatig was.
12. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
13. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.