In deze zaak heeft eiser, vertegenwoordigd door mr. C.C. Smit, beroep ingesteld tegen de minister van Asiel en Migratie, omdat deze niet tijdig heeft beslist op zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel. De aanvraag is op 17 februari 2023 ingediend, en de minister had uiterlijk zes maanden na ontvangst van de aanvraag moeten beslissen. Deze termijn is echter met negen maanden verlengd, waardoor de beslissing uiterlijk op 17 februari 2024 had moeten plaatsvinden. Eiser heeft de minister op 27 mei 2024 in gebreke gesteld, maar heeft pas na de ingebrekestelling beroep ingesteld, waardoor het beroep kennelijk gegrond is verklaard.
De rechtbank heeft besloten dat er geen zitting nodig is en heeft de minister een termijn van zestien weken gegeven om alsnog een besluit te nemen. De rechtbank heeft ook bepaald dat de minister binnen acht weken na de uitspraak een nader gehoor moet afnemen en binnen acht weken daarna een besluit moet bekendmaken. Indien de minister deze termijnen overschrijdt, moet hij een dwangsom van € 100,- per dag betalen, met een maximum van € 7.500,-. Daarnaast is de minister veroordeeld tot betaling van de proceskosten van eiser, vastgesteld op € 437,50.
De uitspraak is gedaan door mr. K. de Meulder en is openbaar gemaakt op 12 augustus 2024. Eiser heeft recht op vergoeding van proceskosten omdat hij een professionele juridische hulpverlener heeft ingeschakeld. De rechtbank heeft de uitspraak gedaan op basis van de Algemene wet bestuursrecht en de Vreemdelingenwet 2000, waarbij de relevante artikelen zijn toegepast.