In deze zaak heeft eiser op 11 september 2022 een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De minister van Asiel en Migratie heeft echter niet tijdig op deze aanvraag beslist, wat heeft geleid tot een ingebrekestelling door eiser op 19 december 2023. Eiser heeft vervolgens op 22 januari 2024 beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit door de minister. De minister heeft geen verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft op basis van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak gedaan zonder zitting. De rechtbank overweegt dat het niet tijdig nemen van een besluit gelijkgesteld kan worden met een besluit, zoals bepaald in artikel 6:2 van de Awb. Eiser heeft de aanvraag op 11 september 2022 ingediend, en de wettelijke beslistermijn is op 12 december 2023 verstreken. Eiser heeft de minister rechtsgeldig in gebreke gesteld, en er zijn meer dan twee weken verstreken sinds deze ingebrekestelling.
De rechtbank oordeelt dat het beroep kennelijk gegrond is. Gelet op de jurisprudentie, zal de rechtbank een rechterlijke dwangsom opleggen en de minister verplichten om binnen zestien weken na de uitspraak een besluit op de aanvraag bekend te maken. De rechtbank legt een dwangsom op van € 100,- per dag voor elke dag dat de beslistermijn wordt overschreden, met een maximum van € 7.500,-. Daarnaast veroordeelt de rechtbank de minister in de proceskosten van eiser, vastgesteld op € 437,50.