ECLI:NL:RBDHA:2024:14514

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
12 september 2024
Publicatiedatum
12 september 2024
Zaaknummer
NL24.13545
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Vereenvoudigde behandeling
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van asielaanvraag door prematuur ingediende ingebrekestelling

In deze zaak heeft eiser op 28 juni 2022 een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend bij de minister van Asiel en Migratie. Op 7 maart 2024 heeft eiser de minister in gebreke gesteld wegens het niet tijdig beslissen op zijn asielaanvraag. Vervolgens heeft eiser op 27 maart 2024 beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit. De rechtbank heeft geen zitting nodig geacht en het onderzoek gesloten zonder behandeling op een zitting.

De rechtbank overweegt dat volgens artikel 6:2 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) het niet tijdig nemen van een besluit gelijkgesteld wordt met een besluit. Artikel 6:12, tweede lid, van de Awb stelt dat een beroepschrift tegen het niet tijdig nemen van een besluit kan worden ingediend zodra het bestuursorgaan in gebreke is en twee weken zijn verstreken na ontvangst van een schriftelijke ingebrekestelling. De rechtbank stelt vast dat de beslistermijn voor de asielaanvraag van eiser, die op 28 juni 2022 is ingediend, op 28 april 2023 is aangevangen, omdat Nederland verantwoordelijk is geworden voor de aanvraag.

De minister heeft de beslistermijn met negen maanden verlengd vanwege een groot aantal aanvragen. De rechtbank heeft in een eerdere uitspraak geoordeeld dat deze verlenging rechtsgeldig is. Aangezien de beslistermijn ten tijde van de ingebrekestelling nog niet was verstreken, is de ingebrekestelling prematuur ingediend. Hierdoor voldoet het beroep niet aan de vereisten van artikel 6:12, tweede lid, van de Awb. De rechtbank verklaart het beroep niet-ontvankelijk en er bestaat geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.13545

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam] , eiser,

V-nummer: [nummer] ,
(gemachtigde: mr. U.H. Hansma),
en
de minister van Asiel en Migratie,voorheen de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, de minister.

Procesverloop

Eiser heeft op 28 juni 2022 een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend bij de minister.
Bij brief van 7 maart 2024, door de minister ontvangen op 8 maart 2024, heeft eiser de minister in gebreke gesteld wegens het niet tijdig beslissen op zijn asielaanvraag. Eiser heeft vervolgens op 27 maart 2024 beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit.
Door de minister is geen verweerschrift ingediend.

Overwegingen

1. De rechtbank heeft partijen laten weten dat zij een zitting niet nodig vindt en gevraagd of zij het daarmee eens zijn. Omdat partijen daarna niet om een zitting hebben gevraagd, heeft de rechtbank het onderzoek gesloten en de zaak niet behandeld op een zitting.
2. In artikel 6:2, aanhef en onder b, van de Awb is bepaald dat, voor de toepassing van wettelijke voorschriften over bezwaar en beroep, het niet tijdig nemen van een besluit met een besluit wordt gelijkgesteld.
3. In artikel 6:12, tweede lid, van de Awb, voor zover hier van belang, is bepaald dat een beroepschrift gericht tegen het niet tijdig nemen van een besluit kan worden ingediend zodra het bestuursorgaan in gebreke is om op tijd een besluit te nemen en twee weken zijn verstreken nadat een schriftelijke ingebrekestelling door het bestuursorgaan is ontvangen.
4. Eiser heeft zijn asielaanvraag ingediend op 28 juni 2022. Uit het dossier blijkt dat
Nederland sinds 28 april 2023 verantwoordelijk is voor de aanvraag van eiser, nu de Italiaanse autoriteiten op 27 oktober 2022 akkoord gegaan zijn met een overnameverzoek maar eiser niet tijdig is overgedragen. Op grond van artikel 42, zesde lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) vangt de beslistermijn derhalve aan op 28 april 2023. Op grond van artikel 42, eerste lid, van de VW moet de minister binnen zes maanden na ontvangst van de aanvraag beslissen. Op grond van artikel 42, vierde lid, aanhef en onder b, van de Vw kan de termijn, als bedoeld in het eerste lid, met ten hoogste negen maanden worden verlengd, indien een groot aantal vreemdelingen tegelijk een aanvraag indient waardoor het in de praktijk zeer moeilijk is de procedure binnen de termijn van zes maanden af te ronden.
5. . . De minister heeft, met inwerkingtreding van het WBV 2023/3, de beslistermijn van asielaanvragen, ingediend tussen 1 januari 2023 en 1 januari 2024, met negen maanden verlengd. Deze rechtbank en zittingsplaats heeft in de uitspraak van 11 april 2024 (ECLI:NL:RBDHA:2024:5087) geoordeeld dat de staatssecretaris voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat op het moment van de inwerkingtreding van het WBV 2023/3 sprake was van een situatie, zoals bedoeld in artikel 42, vierde lid, aanhef en onder b, van de Vw. De rechtbank ziet geen aanleiding om in deze zaak van dat oordeel af te wijken. De verlenging van de beslistermijn is daarom rechtsgeldig. De rechtbank stelt vast dat de beslistermijn ten tijde van de ingebrekestelling nog niet was verstreken. Dat betekent dat de ingebrekestelling van 7 maart 2024 prematuur is ingediend. Het beroep voldoet daarom niet aan de vereisten voor het indienen van een beroep tegen het niet tijdig beslissen, als bedoeld in artikel 6:12, tweede lid, van de Awb.
6. Het beroep is, gelet op het voorgaande, niet-ontvankelijk.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.G.D. Overmars, rechter, in aanwezigheid van
F.Q. Peters, griffier en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie
op rechtspraak.nl.
Deze uitspraak is bekendgemaakt op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 4 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.