ECLI:NL:RBDHA:2024:14497

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
12 september 2024
Publicatiedatum
12 september 2024
Zaaknummer
NL24.17130
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Vereenvoudigde behandeling
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet tijdig nemen van besluit en verlengde beslistermijn asielaanvraag

In deze zaak heeft eiser op 1 september 2022 een aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend. Na het niet tijdig nemen van een besluit door de minister, heeft eiser op 18 april 2024 beroep ingesteld, nadat hij de minister op 3 april 2024 in gebreke had gesteld. De minister heeft op 30 april 2024 de aanvraag ingewilligd, maar eiser handhaafde zijn beroep. De rechtbank heeft vastgesteld dat partijen geen zitting nodig achtten en heeft het onderzoek zonder nadere zitting gesloten.

De rechtbank overweegt dat volgens de Algemene wet bestuursrecht (Awb) het niet tijdig nemen van een besluit gelijkgesteld wordt met een besluit. Eiser heeft de minister rechtsgeldig in gebreke gesteld en meer dan twee weken zijn verstreken. De rechtbank concludeert dat het beroep, voor zover gericht tegen het niet tijdig nemen van een besluit, niet-ontvankelijk is.

Daarnaast heeft het beroep ook betrekking op het besluit van 30 april 2024. Eiser is het niet eens met de verlengde beslistermijn die door de minister is gehanteerd. De rechtbank verwijst naar een eerdere uitspraak waarin is geoordeeld dat de minister voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat er sprake was van een situatie die een verlenging rechtvaardigde. De rechtbank oordeelt dat de verlenging van de beslistermijn rechtsgeldig is en verklaart het beroep, voor zover gericht tegen het alsnog genomen besluit, ongegrond.

De rechtbank veroordeelt de minister in de proceskosten van eiser, vastgesteld op € 437,50, omdat de ingebrekestelling geldig was en het beroep is ingediend voordat het besluit van 30 april 2024 was genomen. De uitspraak is gedaan door mr. A.G.D. Overmars, rechter, en openbaar gemaakt op rechtspraak.nl.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.17130

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam] , eiser

V-nummer: [nummer] ,
(gemachtigde: mr. T.M. van der Wal)
en
de minister van Asiel en Migratie,voorheen de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, de minister.

Procesverloop

Eiser heeft op 1 september 2022 een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend.
Eiser heeft op 18 april 2024 beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit op zijn aanvraag, nadat hij de minister op 3 april 2024 in gebreke gesteld had.
De minister heeft bij besluit van 30 april 2024 de aanvraag ingewilligd.
Eiser handhaaft desgevraagd zijn beroep.
Door de minister is geen verweerschrift ingediend.

Overwegingen

1. De rechtbank heeft partijen laten weten dat zij een zitting niet nodig vindt en gevraagd of zij het daarmee eens zijn. Omdat partijen daarna niet om een zitting hebben gevraagd, sluit de rechtbank het onderzoek zonder nadere zitting en doet heden uitspraak.
2. In artikel 6:2, aanhef en onder b, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is bepaald dat, voor de toepassing van wettelijke voorschriften over bezwaar en beroep, het niet tijdig nemen van een besluit met een besluit wordt gelijkgesteld.
3. In artikel 6:12, tweede lid, van de Awb, voor zover hier van belang, is bepaald dat een beroepschrift gericht tegen het niet tijdig nemen van een besluit kan worden ingediend zodra het bestuursorgaan in gebreke is om op tijd een besluit te nemen en twee weken zijn verstreken nadat een schriftelijke ingebrekestelling door het bestuursorgaan is ontvangen.
4. Op grond van artikel 42, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) moet de minister binnen zes maanden na ontvangst van de aanvraag beslissen. Op grond van artikel 42, vierde lid, aanhef en onder b, van de Vw kan de termijn, als bedoeld in het eerste lid, met ten hoogste negen maanden worden verlengd, indien een groot aantal vreemdelingen tegelijk een aanvraag indient waardoor het in de praktijk zeer moeilijk is de procedure binnen de termijn van zes maanden af te ronden. De rechtbank stelt vast dat deze termijn op het moment van instellen van het onderhavige beroep was verstreken, dat eiser de minister rechtsgeldig in gebreke heeft gesteld en dat sindsdien meer dan twee weken zijn verstreken.
5. Op 30 april 2024 heeft de minister alsnog een besluit genomen op de aanvraag van eiser. Gelet hierop is er voor de rechtbank geen aanleiding om conform artikel 8:55d, van de Awb te bepalen dat de minister alsnog een besluit op het verzoek dient te nemen. Het beroep is, voor zover het zich richt tegen het niet tijdig nemen van een besluit, niet-ontvankelijk.
6. Het onderhavige beroep heeft ook betrekking op het alsnog genomen besluit. Dit volgt uit artikel 6:20, derde lid van de Awb. Eiser stelt in zijn bericht van 2 mei 2024 dat hij het niet eens is met de verlengde beslistermijn die door de minister is gehanteerd. De minister heeft, met inwerkingtreding van het WBV 2022/22, de beslistermijn van asielaanvragen, waarop op 27 september 2022 nog niet was beslist, met negen maanden verlengd. Deze rechtbank en zittingsplaats heeft in de uitspraak van haar meervoudige kamer van 26 april 2023 (ECLI:NL:RBDHA:2023:6050) geoordeeld dat de minister voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat op het moment van de inwerkingtreding van het WBV 2022/22 sprake was van een situatie, zoals bedoeld in artikel 42, vierde lid, aanhef en onder b, van de Vw. De rechtbank ziet geen aanleiding om in deze zaak van dat oordeel af te wijken. Dat andere zittingsplaatsen van deze rechtbank tot een ander oordeel over het WBV 2022/22 zijn gekomen maakt het niet anders. De verlenging van de beslistermijn is rechtsgeldig. Het beroep is, voor zover gericht tegen het alsnog genomen besluit, ongegrond.
7. De rechtbank veroordeelt de minister in de door eiser gemaakte proceskosten, nu de ingebrekestelling geldig is en het beroep is ingediend voordat het besluit van 30 april 2024 was genomen. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op
€ 437,50 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, met een waarde per punt van
€ 875,- en een wegingsfactor 0,5).

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep, voor zover gericht tegen het niet tijdig nemen van een besluit, niet-ontvankelijk;
  • verklaart het beroep, voor zover gericht tegen het besluit van 30 april 2024, ongegrond;
  • veroordeelt de minister in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 437,50.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.G.D. Overmars, rechter, in aanwezigheid van
F.Q. Peters, griffier en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie
op rechtspraak.nl.
Deze uitspraak is bekendgemaakt op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 4 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.